Uitspraak
[appellante],
Goedestede,
1.1 Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
- een akte na tussenarrest (met producties) aan de zijde van [appellante] ;
- een antwoordakte na tussenarrest (met producties) aan de zijde van Goedestede.
2.2. De verdere bespreking van de grieven
a. Verblijft [appellante] nog vaak bij haar partner in [B] , al dan niet om hem mantelzorg te verlenen?
b. Zo nee, sinds wanneer niet meer?
c. Zo ja, op welke termijn zal deze situatie eindigen?
d. Hoeveel dagen per week heeft [appellante] de afgelopen jaren, vanaf 1 januari 2015, in de woning van haar partner in [B] verbleven?
Volgens [appellante] woont haar partner, die in maart 1939 is geboren, in [B] . Hij heeft daar een eigen huis. Hij heeft sinds een aantal jaren ernstige gezondheidsproblemen. In december 2014 heeft hij de ernstige en zeldzame huidziekte PRP gekregen. Vanaf januari 2015 heeft [appellante] toen mantelzorg verleend. Ze was toen “vrijwel onafgebroken” (memorie van antwoord in incidenteel appel nr. 10) bij hem. Dat komt niet overeen met de stelling van [appellante] in de akte, dat zij in 2015 de helft van de tijd in [B] verbleef. Het hof houdt [appellante] aan wat zij in de memorie van antwoord in incidenteel appel heeft aangevoerd.
In 2016 is haar partner opgeknapt, stelt [appellante] . [appellante] was in dat jaar tot eind 2017 afwisselend twee weken in haar eigen woning en een week in [B] . Volgens [appellante] verbleef ze in die periode twee van de drie weken in haar eigen woning en een van de drie weken elders (in haar akte stelt [appellante] , gezien het voorgaande abusievelijk) dat zij drie van de vier weken in haar eigen woning verbleef.
In december 2017 heeft haar partner een herseninfarct gehad, waarbij zijn toch al broze conditie verder is verslechterd. Ook is hij sinds 2019 bekend met een recidief longcarcinoom, waarvoor hij is uitbehandeld. Vanaf januari 2018 is zij een volle week (8 dagen) en de overige weken twee à drie avonden en nachten per week, in totaal ongeveer 17 à 18 avonden en nachten per maand in [A] , en is zij de overige tijd bij haar partner om mantelzorg te verlenen, aldus [appellante] .
Huurder dient het gehuurde gedurende de huurtijd zelf te bewonen en er zijn hoofdverblijf te hebben. Een onafgebroken afwezigheid van langer dan twee maanden dient huurder aan verhuurder vooraf mee te delen. Tevens dient hij in dat geval aan verhuurder te laten weten wie voor hem gedurende zijn afwezigheid als zaakwaarnemer, voor zover het deze overeenkomst betreft, zal optreden.”
In de bepaling wordt het begrip hoofdverblijf gebruikt, maar dat begrip wordt in het reglement niet gedefinieerd. Partijen gaan ook niet op de betekenis van dit begrip in. Naar het oordeel van het hof is het hoofdverblijf in de zin van deze bepaling de plaats waar iemand niet vandaan gaat dan met een bepaald doel en met het plan om als dat doel bereikt is terug te komen (vgl. het begrip ‘woonstede’ in artikel 1:10 BW).
Volgens de bepaling dient de huurder de woning
zelfte bewonen. Dat betekent dat hij de woning niet in gebruik aan een derde mag afstaan, maar niet dat hij er altijd moet verblijven. De bepaling voorziet zelfs in de mogelijkheid van een
onafgebrokenafwezigheid van meer dan twee maanden. Zo’n afwezigheid moet de huurder aan Goedestede melden, maar hij heeft er geen toestemming van Goedestede voor nodig. Artikel 6.2 bevat geen kwantitatieve bepalingen over het aantal dagen/nachten per week, maand of jaar dat de huurder in de woning moet verblijven.
De bepaling sluit dan ook niet uit dat de huurder een groot deel van het jaar elders verblijft, als hij zijn hoofdverblijf maar in de woning heeft en een onafgebroken afwezigheid van meer dan twee maanden meldt.
Het hof volgt Goedestede dan ook niet in het betoog dat sprake is van een situatie waarin [appellante] al vijf jaar nauwelijks in de woning in [A] woont.
3.3 De beslissing
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
- voor de procedure in eerste aanleg op nihil aan verschotten en € 600,- voor salaris gemachtigde;
- voor de procedure in hoger beroep (incidenteel en principaal appel) op € 405,19 aan verschotten en op € 3.222,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;