ECLI:NL:GHARL:2020:6117

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
4 augustus 2020
Zaaknummer
21-000755-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1956, werd beschuldigd van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal. De politierechter had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 16.664,00 bedroeg en de betrokkene verplicht tot betaling aan de staat van dit bedrag.

Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 21 juli 2020 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel bevestigde. De verdediging stelde dat de betrokkene geen voordeel had verkregen, omdat hij de hennepkwekerij pas kort daarvoor had opgezet en nog niet had geoogst. Het hof oordeelde echter dat uit het dossier overtuigend bleek dat de betrokkene financieel voordeel had genoten uit zijn handelen.

Het hof baseerde zijn oordeel op een rapport over de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarin werd geconcludeerd dat er in ieder geval eenmaal was geoogst. Het hof vernietigde de beslissing van de politierechter en stelde het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 16.664,00. De betrokkene werd verplicht dit bedrag aan de staat te betalen, met een gijzeling van maximaal 666 dagen als hij hieraan niet voldeed.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000755-19
Uitspraak d.d.: 4 augustus 2020
TEGENSPRAAK

ONTNEMINGSZAAK

Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2019 met parketnummer 18-820564-17 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1956,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen de hiervoor genoemde beslissing hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 16.664,00 en oplegging aan de betrokkene van de verplichting tot betaling aan de staat van dat bedrag. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de betrokkene en zijn raadsman,
mr. U. van Ophoven, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 16.664,00 en de betrokkene de verplichting opgelegd tot betaling van dat bedrag aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Het hof zal de beslissing waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van heden (parketnummer 21-000754-19) veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod en voor diefstal.
De raadsman van de veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen, omdat de betrokkene geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. De betrokkene had de aangetroffen hennepkwekerij pas enkele weken daarvoor opgezet en had dus nog niet geoogst. De aanwijzingen voor een eerdere oogst waarvan in het procesdossier gewag wordt gemaakt kunnen op een andere wijze worden verklaard. De kalkafzetting en algvorming op de apparatuur komt doordat de betrokkene deze tweedehands heeft gekocht, het stof in de ruimte komt doordat de betrokkene daar eerder vogels heeft gehouden, de lege potgrondzakken heeft de betrokkene gevonden in een container en zijn uitgavenpatroon kan worden verklaard doordat de betrokkene rekeningen heeft betaald met het geld van zijn kleindochter.
Het hof is van oordeel dat uit het dossier overtuigend en genoegzaam is gebleken dat betrokkene uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. Het hof baseert zich hierbij op de inhoud van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij, opgenomen op pag. 150 e.v. van het dossier. Gelet op de in dit rapport genoemde indicatoren, in onderling verband en samenhang bezien, gaat het hof ervan uit dat er in ieder geval eenmaal is geoogst. Dat de betrokkene de aangetroffen apparatuur tweedehands heeft gekocht acht het hof niet aannemelijk, te meer nu de betrokkene hierover verder geen verklaring heeft willen afleggen.
Gelet op de inhoud van bovengenoemd rapport zal het hof het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vaststellen op een bedrag van € 16.664,00 (zestienduizend zeshonderdvierenzestig euro).
De verplichting tot betaling aan de Staat
Het hof zal de verplichting tot betaling aan de Staat vaststellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt de beslissing waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
16.664,00 (zestienduizend zeshonderdvierenzestig euro).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 16.664,00 (zestienduizend zeshonderdvierenzestig euro).
Bepaalt de duur van de
gijzelingdie ten hoogste kan worden gevorderd op
666 dagen.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 4 augustus 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.