ECLI:NL:GHARL:2020:6090

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
200.277.662/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen in verband met psychiatrische opname moeder

In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, die zijn geboren uit de relatie tussen de moeder en de heer [E]. De moeder heeft alleen het gezag over de kinderen en verzoekt het hof om de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen, omdat zij van mening is dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. De kinderrechter had eerder, op 22 januari 2020, de machtiging tot uithuisplaatsing verleend in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, omdat de moeder een klinische opname in een psychiatrische instelling moest ondergaan. De moeder betwist de noodzaak van deze opname en stelt dat haar situatie is verbeterd, onder andere door haar hernieuwde relatie met de vader van de kinderen.

Het hof heeft de stukken bestudeerd en de mondelinge behandeling op 29 juni 2020 gehouden, waarbij de moeder en haar advocaat, mr. F. Pool, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI). Het hof concludeert dat de zorgen over de moeder's geestelijke gezondheid ernstig zijn en dat het nog te vroeg is om te concluderen dat de kinderen veilig bij haar kunnen terugkeren. De moeder heeft een belast verleden en er zijn nog geen resultaten van de behandeling bekend. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is om de resultaten van het diagnostisch onderzoek af te wachten voordat er verdere stappen worden ondernomen. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.277.662/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland: 170883)
beschikking van 28 juli 2020
in de zaak van
[verzoekster] ,
woonplaats kiezende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. F. Pool te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling:
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
kantoorhoudend te Leeuwarden,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 17 april 2020;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Pool van 12 mei 2020 met productie(s);
- een brief met bijlagen van de GI van 22 juni 2020;
- een faxbericht van mr. Pool van 23 juni 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 29 juni 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn de moeder, bijgestaan door mr. Pool en namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] , mevrouw [C] (jeugdbeschermers) en de jurist mr. [D] . Als toehoorder/informant is voorts aanwezig geweest de heer [E] (de vader).
3. De vaststaande feiten
3.1
Uit de relatie tussen de moeder en de heer [E] zijn drie kinderen geboren over wie de moeder alleen het gezag uitoefent:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2017 (hierna: [de minderjarige1] );
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2015 (hierna: [de minderjarige2] ) en;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2014 (hierna: [de minderjarige3] ).
3.2
Bij beschikking van 7 augustus 2019 zijn [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] door de kinderrechter onder toezicht gesteld van de GI tot 7 augustus 2020.
3.3
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg verleend met ingang van
22 januari 2020 tot 7 augustus 2020.

4.4. De omvang van het geschil4.1 In geschil zijn de machtigingen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 22 januari 2020 tot 7 augustus 2020.

4.2
De moeder verzoekt het hof - zoals ter zitting toegelicht - de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het de periode vanaf heden betreft, en in zoverre opnieuw rechtdoende, het verzoek van de GI af te wijzen dan wel de duur van de maatregelen te bekorten.
4.2
De GI verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen een minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
In de bestreden beschikking heeft de kinderrechter uiteengezet waarom zij van oordeel is dat de in geding zijnde machtigingen tot uithuisplaatsing noodzakelijk zijn in het belang van de verzorging en opvoeding van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] . Onder meer heeft de kinderrechter daartoe overwogen dat een klinische opname van de moeder gepland staat bij de psychiatrische afdeling ( [F] ) in [G] , waar gewerkt zal worden aan haar persoonlijke problematiek en dat de moeder in verband daarmee heeft ingestemd met het verzoek van de GI om machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De moeder is angstig en ziet dingen die er niet zijn. Dit zorgt voor onrust en heeft invloed op de kinderen, waarbij hun emotionele veiligheid in geding is. Gedurende de behandeling van de moeder dienen de kinderen in een pleeggezin te worden ondergebracht nu een netwerkplaatsing niet mogelijk is gebleken.
5.3
De moeder betwist in hoger beroep de ernst van de zorgen over haar persoonlijke/medische problematiek. Ook betwist de moeder dat zij heeft ingestemd met opname bij de [F] en een volledige uithuisplaatsing van de kinderen. Daarbij heeft de moeder op een aantal gewijzigde omstandigheden in haar situatie gewezen die maken dat volgens haar de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. Onder meer heeft de moeder toegelicht dat zij en de vader begin dit jaar hun relatie hebben hervat, dat zij inmiddels al geruime tijd samenwonen en dus een bestendige relatie hebben en dat zij de kinderen daarom een veilig thuis kunnen bieden. Er is geen sprake meer van angstklachten. Verder wordt de moeder niet meer belaagd en heeft zij het contact met haar ex-vriend [H] , die voor veel problemen zorgde, verbroken. Voor de gevolgen van haar traumatische (jeugd)ervaringen zal de moeder EMDR gaan volgen en dat is volgens haar voldoende. Dit alles maakt dat volgens de moeder de kinderen naar haar terug kunnen keren.
5.4
De GI is het niet eens met het standpunt van de moeder en heeft haarverzoek onverkort gehandhaafd. In het verweerschrift en ter zitting heeft de GI dat toegelicht door te wijzen op de voorgeschiedenis, de zorgen en meldingen daarover en de stappen die nodig zijn om het perspectief van de kinderen duidelijk te krijgen (of en zo ja, onder welke voorwaarden, de kinderen terug kunnen naar de moeder).
De overwegingen van het hof5.5 Het hof heeft de stukken gelezen, daarover ter zitting vragen gesteld en geluisterd naar de standpunten. Op grond daarvan is het hof tot de conclusie gekomen dat de uithuisplaatsing van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] in stand dient te blijven. Het hof zal hierna uitleggen waarom het hof dat vindt.
5.6
Uit het inleidend verzoekschrift van de GI komt naar voren dat de moeder een zeer belast verleden heeft en dat zij is gediagnosticeerd met een hyperactieve aandachtstoornis (ADHD) en last heeft van trauma’s (PTSS). Zij heeft haar moeder op jonge leeftijd door suïcide verloren en daarnaast hebben ook andere gebeurtenissen impact gehad op haar jeugd en ontwikkeling, zoals de zorgen omtrent haar geestelijk gehandicapte broertje. Op latere leeftijd kampte de moeder met drugsproblematiek en had zij gewelddadige relaties. Tussen de ouders is ook sprake geweest van huiselijk geweld, waar de kinderen getuige van zijn geweest. Na de scheiding van de ouders in 2018 hebben de kinderen geruime tijd geen contact met de vader gehad, omdat de moeder daar tegen was uit vrees voor hun veiligheid.
5.7
Voor de uithuisplaatsing was ambulante hulpverlening ingezet, waaronder IAG, Synaeda en BuurtzorgT. Dit heeft echter niet kunnen voorkomen dat de situatie verslechterde in de tweede helft van 2019. Van de in oktober 2019 geïnitieerde deeltijdopvang voor de kinderen om de moeder te ontlasten, is het niet gekomen. De situatie van moeder verslechterde dermate snel dat zelfs een tijdje sprake is geweest van een klinische opname. Ook volgde een nieuwe zorgmelding. De moeder kon opgenomen worden bij de [F] in [G] maar wilde dat niet, omdat het daar met haar eigen moeder mis was gegaan. Volgens de GI heeft de moeder in dat verband haar aanvankelijke medewerking later, kort voor de zitting van de kinderrechter, ingetrokken.
5.8
In december 2019 gaf de moeder aan dat zij belaagd werd door een groep mensen (uit het drugscircuit). De moeder voelde zich enorm bedreigd, vertrouwde niemand meer en was boos. Dit heeft ook zijn weerslag gehad op de kinderen. Zo is moeder met de kinderen in de auto gestapt, omdat ze het idee had te moeten vluchten voor de groep mensen. De politie is hierbij betrokken en gaf aan dat moeder zeer verward en onrustig overkwam en dat [de minderjarige3] telkens tegen haar moeder zei dat er niemand onder de auto verstopt zat. De politie heeft hiervan melding gedaan bij [I] . Ter zitting van het hof heeft de moeder ook melding gemaakt van incidenten, zoals dat zij door iemand klem is gereden. Voor zover de moeder heeft betwist dat zij in het kader van die incidenten last had van wanen, merkt het hof op dat zij op andere punten wel heeft erkend dat zij last heeft gehad van wanen, zoals op het punt van de geesten in huis. Deze wanen heeft de moeder ter zitting toegeschreven aan medicijngebruik. Verder hebben ook derden melding gemaakt van verward gedrag van de moeder.
5.9
Eind december 2019 heeft in verband daarmee een overleg plaatsgevonden met alle betrokkenen (moeder, IAG, BuurtzorgT, huisarts, school, pleegzorg en GI). Iedere betrokkene heeft zijn zorg uitgesproken over de situatie. School heeft aangegeven dat moeder de laatste tijd een meer verwarde indruk maakte en de kinderen vaker te laat op school kwamen. De IAG-er heeft aangegeven zich zorgen te maken over de kinderen. Het lukte de moeder steeds minder goed om de rust tegenover de kinderen te bewaren en structuur te bieden. De eventuele schade bij de kinderen als gevolg hiervan op het punt van hechting en trauma zijn op dit moment voorwerp van onderzoek in het kader van het door de GI gelaste diagnostisch onderzoek.
5.1
Het hof is van oordeel dat de zorgen ernstig waren en dat het nog te vroeg is om te concluderen dat de situatie dermate is verbeterd dat de kinderen weer terug kunnen naar de moeder. Dat zou naar het oordeel van het hof op dit moment nog een onverantwoord experiment zijn. Zo heeft de moeder de behandeling voor haar problematiek teruggebracht tot een eventueel te volgen EMDR-behandeling, waardoor de zorgen omtrent de mogelijk verstoorde realiteitszin niet weggenomen zijn. Ook zijn van deze behandeling nog geen resultaten bekend. Tevens is er nog geen duidelijkheid over de mogelijke schade die de kinderen hebben opgelopen, omdat het diagnostisch onderzoek nog niet is afgerond.
5.11
Het feit dat de moeder inmiddels enige tijd samenwoont met de vader leidt het hof, mede gelet op de voorgeschiedenis met de vader, niet tot een ander oordeel omtrent de noodzaak van de uithuisplaatsing.
5.12
Het hof concludeert dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is de resultaten van het door de GI inmiddels in gang gezette diagnostisch onderzoek af te wachten.
5.13
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep van de moeder geen doel treft omdat op dit moment nog aan de voormelde wettelijke gronden voor de maatregelen is voldaan.

6.De slotsom

De bestreden beschikking zal worden bekrachtigd voor zover aan het hoger beroep onderworpen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 januari 2020 voor zover aan dit hoger beroep onderworpen;
wijst hetgeen meer of anders is verzocht af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Knot, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en R.A. Boon, bijgestaan door mr. A.J.Th. Harkema als griffier en is op 28 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.