In deze zaak gaat het om de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen, die zijn geboren uit de relatie tussen de moeder en de heer [E]. De moeder heeft alleen het gezag over de kinderen en verzoekt het hof om de bestreden beschikking van de kinderrechter te vernietigen, omdat zij van mening is dat de uithuisplaatsing niet langer noodzakelijk is. De kinderrechter had eerder, op 22 januari 2020, de machtiging tot uithuisplaatsing verleend in het belang van de verzorging en opvoeding van de kinderen, omdat de moeder een klinische opname in een psychiatrische instelling moest ondergaan. De moeder betwist de noodzaak van deze opname en stelt dat haar situatie is verbeterd, onder andere door haar hernieuwde relatie met de vader van de kinderen.
Het hof heeft de stukken bestudeerd en de mondelinge behandeling op 29 juni 2020 gehouden, waarbij de moeder en haar advocaat, mr. F. Pool, aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling (GI). Het hof concludeert dat de zorgen over de moeder's geestelijke gezondheid ernstig zijn en dat het nog te vroeg is om te concluderen dat de kinderen veilig bij haar kunnen terugkeren. De moeder heeft een belast verleden en er zijn nog geen resultaten van de behandeling bekend. Het hof oordeelt dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is om de resultaten van het diagnostisch onderzoek af te wachten voordat er verdere stappen worden ondernomen. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd.