ECLI:NL:GHARL:2020:6079

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
21-005650-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling en veroordeling wegens mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 oktober 2019. De verdachte, geboren in 1976 en thans verblijvende in PI Noord Holland Noord, was veroordeeld voor mishandeling tot een gevangenisstraf van 96 dagen, met aftrek van voorarrest. Daarnaast was er een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, omdat de verdachte zich niet had gehouden aan de voorwaarden van zijn vrijlating. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, behalve voor de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, waar het hof tot een andere beslissing kwam. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan een nieuw strafbaar feit tijdens de proeftijd van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling, wat leidde tot de vordering van het openbaar ministerie. Het hof heeft de vordering tot herroeping deels toegewezen en gelast dat de verdachte 245 dagen van zijn vrijheidsstraf alsnog moet ondergaan. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de noodzaak van een klinische behandeling voor zijn re-integratie in de maatschappij. De beslissing is genomen in het belang van de verdachte, waarbij het hof het belang van behandeling en re-integratie vooropstelde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005650-19
Uitspraak d.d.: 30 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 22 oktober 2019 met parketnummer 16-095402-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
wonende te [woonplaats] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van mishandeling tot een gevangenisstraf voor de duur van 96 dagen, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met betrekking tot de zaak met v.i.-nummer 99/000064-25 gedeeltelijk zal worden toegewezen, te weten tot een periode van 365 dagen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 22 oktober 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de tenlastegelegde mishandeling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 96 dagen, zijnde de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten, met aftrek van voornoemd voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met betrekking tot de zaak met v.i.-nummer 99-000064-25 gedeeltelijk toegewezen en gelast dat een gedeelte, groot 365 dagen, dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog moet worden ondergaan.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Den Haag (parketnummers 09-754121-09 en 09-650018-09) van 21 december 2009 veroordeeld tot - onder meer - een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) jaren, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is in die zaak op 26 mei 2017 voorwaardelijk in vrijheid gesteld onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De periode van voorwaardelijke invrijheidsstelling bedraagt 1460 dagen.
In het besluit voorwaardelijke invrijheidsstelling van 12 mei 2017 zijn - naast een aantal algemene voorwaarden - ook enkele bijzondere voorwaarden opgenomen. In het wijzigingsbesluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 13 juni 2018 zijn de bijzondere voorwaarden gewijzigd.
Vanwege het herhaaldelijk niet naleven van een bijzondere voorwaarde, te weten het drugs-en alcoholverbod, heeft de rechtbank Den Haag bij beslissing van 2 juli 2019 (parketnummer 09-754121-09) een vordering tot gedeeltelijke herroeping van de v.i. toegewezen, namelijk tot een periode van 365 dagen.
In het wijzigingsbesluit voorwaardelijke invrijheidsstelling van 6 december 2019 zijn opnieuw enkele (bijzondere) voorwaarden gewijzigd.
Eén van de bijzondere voorwaarden in dit nieuwe besluit betreft een ‘opname in een zorginstelling – klinische behandeling’, namelijk dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd op zal laten nemen in een nog nader te omschrijven intramurale instelling, waarbij hij zich dient te houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Ter voorbereiding hierop dient hij zijn medewerking te verlenen aan een persoonlijkheidsonderzoek, afgenomen door het NIFP, althans door een soortgelijke forensisch zorgverlener. Over de noodzakelijkheid de behandeling te continueren wordt door de reclassering periodiek geadviseerd.
Ter terechtzitting van het hof is gebleken dat de NIFP-rapportage ter voorbereiding van die opname in de intramurale instelling, niet tijdig was aangevraagd. Dit had tot gevolg dat er voor veroordeelde na afloop van de door de rechtbank Den Haag herroepen periode van 365 dagen geen passende (klinische) behandeling kon worden geregeld. Om die reden heeft de politierechter van de rechtbank Den Haag op 30 juni 2020 de voorwaardelijke invrijheidstelling met 120 dagen uitgesteld. Uitgangspunt is dat de diagnostiek van het NIFP binnen deze periode van 120 dagen zal zijn afgerond.
De raadsvrouw heeft primair bepleit dat de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal worden afgewezen, dan wel subsidiair zal worden gematigd tot enkele maanden. De raadsvrouw heeft in dit verband gewezen op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder zijn hartproblemen maar ook de positieve ontwikkelingen tijdens de eerdere periode van invrijheidsstelling. Verder heeft de raadsvrouw gewezen op de nog lopende Haagse procedure in het kader waarvan veroordeelde nu - geheel buiten zijn schuld - enkele maanden langer vast moet blijven zitten.
Het hof overweegt als volgt.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de algemene voorwaarde, dat hij zich voor het einde van de proeftijd van 1460 dagen niet opnieuw schuldig zal maken aan een strafbaar feit, niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve in beginsel gegrond.
Uitgangspunt is dan ook dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel dient te worden ondergaan, tenzij de ernst van het delict dat tot de vordering tot herroeping heeft geleid zulks disproportioneel zou doen zijn of bijzondere omstandigheden gebleken of aannemelijk geworden zijn op grond waarvan van dit uitgangspunt dient te worden afgeweken.
Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van zulke bijzondere omstandigheden. Gelet op hetgeen ter terechtzitting van het hof in het kader van de strafzaak naar voren is gekomen, alsmede gelet op de rapporten en reclasseringsadviezen die in het kader van de v.i.-regeling zijn opgemaakt, onderschrijft het hof het belang van een (klinische) behandeling van verdachte ten behoeve van zijn re-integratie en terugkeer in de maatschappij. Een fors restant van de voorwaardelijke invrijheidsstelling als stok achter de deur acht het hof van belang om verdachte te motiveren aan het behandelingstraject mee te werken. Daarnaast houdt het hof rekening met het feit dat in de Haagse procedure de voorwaardelijke invrijheidsstelling met 120 dagen is uitgesteld wegens een vertraging in het NIFP-traject die niet aan verdachte te wijten is.
Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering deels toewijzen en gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog moet worden ondergaan en wel voor de duur van 245 (tweehonderdvijfenveertig) dagen. Voor het overige zal het hof de vordering afwijzen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling met v.i.-nummer 99/000064-25 en doet in zoverre opnieuw recht.
Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling met v.i.-nummer 99/000064-25 deels toe en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van de rechtbank te 's-Gravenhage van 21 december 2009 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van 245 (tweehonderdvijfenveertig) dagen, wordt ondergaan.
Wijst de vordering voor het overige af.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van C.A.M. Veenbaas, griffier,
en op 30 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. De Witt is buiten staat dit arrest te ondertekenen.