ECLI:NL:GHARL:2020:6070

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 juli 2020
Publicatiedatum
31 juli 2020
Zaaknummer
21-000977-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag door als bijrijder iemand aan te rijden

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1994 en verblijvende in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, was eerder veroordeeld voor medeplegen van poging tot doodslag. Het hoger beroep was ingesteld tegen een vonnis van 11 februari 2020, waarin de rechtbank de verdachte had veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. Het gerechtshof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar met verbetering en aanvulling van gronden en met vernietiging van de strafoplegging. De verdachte had samen met een medeverdachte een slachtoffer aangereden na een gewelddadig conflict. Het hof oordeelde dat de verdachte een cruciale rol had gespeeld door de bestuurder op te dragen het slachtoffer aan te rijden. Het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd tot twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en heeft de verdachte verplicht om deel te nemen aan een agressieregulatietraining. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de rechtsorde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000977-20
Uitspraak d.d.: 31 juli 2020
Tegenspraak
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2020 met het parketnummer
18-930083-19 in de strafzaak inzake de verdachte
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994, thans verblijvende in de penitentiaire inrichting Veenhuizen, gevangenis Esserheem te Veenhuizen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 17 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de rechtbank zal bevestigen.
Het gerechtshof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman, mr. J.W.E. Luiten, ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

De rechtbank heeft bij vonnis van 11 februari 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder 1 primair aan hem ten laste gelegde delict - medeplegen van poging tot doodslag - veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest en met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
Het gerechtshof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis van de rechtbank bevestigen, zij het met verbetering en aanvulling van gronden en met vernietiging van de strafoplegging.
Ten aanzien van die onderdelen van het vonnis waarbij het gerechtshof komt tot een andere beslissing dan de rechtbank zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het gerechtshof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist Het gerechtshof zal het vonnis met aanvulling/verbetering van de gronden, bevestigen.
Het gerechtshof overweegt hiertoe het volgende.
Aanvullende overwegingen ten aanzien van medeplegen
Met betrekking tot hetgeen de rechtbank op de pagina’s 5 en 6 van het vonnis heeft overwogen onder het subkopje “Medeplegen” vult het gerechtshof dat onderdeel als volgt aan.
Mede redengevend voor het bewezen achten van medeplegen is het gezamenlijk gevecht dat heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] enerzijds en de na dat gevecht door hen aangereden [slachtoffer] anderzijds. In dat gevecht is immers (al) sprake van een gezamenlijk, gewelddadig optreden van de verdachte en de medeverdachte, gericht tegen [slachtoffer] .
Dat gevecht, waarin de verdachte rake klappen heeft opgelopen, ging direct aan de aanrijding vooraf en vormt onmiskenbaar de bakermat voor de aanrijding nadien.
Het gerechtshof houdt het ervoor dat de auto waarin de verdachte en de medeverdachte waren ingestapt, ter beslechting van het voorafgaande gezamenlijke conflict met [slachtoffer] als wapen is ingezet door hem aan te rijden. Het is de verdachte die als bijrijder de bestuurder, de medeverdachte [medeverdachte] , heeft opgedragen [slachtoffer] aan te rijden. De verdachte moet zich in ieder geval hebben gerealiseerd dat de medeverdachte [medeverdachte] daadwerkelijk uitvoering ging geven aan hetgeen de verdachte hem na het instappen had opgedragen - te weten:
“Rij hem aan” - op het moment dat [medeverdachte] met de auto de stoep op reed, op welke stoep [slachtoffer] zich even verderop bevond. Ook op dat beslissende moment heeft de verdachte blijkens de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] geen enkele reactie vertoond die duidde op verbazing of afkeuring van het daadwerkelijk inrijden op [slachtoffer] . Evenmin heeft de verdachte de medeverdachte [medeverdachte] op enige wijze proberen tegen te houden en zich aldus niet gedistantieerd van deze voor hem, de verdachte, niet mis te verstane uitvoeringshandeling van de medeverdachte [medeverdachte] .
Het gerechtshof onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en vult dat oordeel als volgt aan. Op grond van de zich onder de processtukken bevindende camerabeelden stelt het gerechtshof vast dat deze beide getuigen op normale wijze de horecagelegenheid hebben verlaten ter hoogte waarvan even later de aanrijding van [slachtoffer] heeft plaatsgevonden. Beide getuigen lopen zelfstandig de zaak uit, zonder te zwalken of te slingeren of anderszins afwijkend gedrag te vertonen. Dit beeld draagt bij aan het oordeel dat niet is gebleken dat deze getuigen dusdanig onder invloed waren dat zij geen betrouwbare waarneming hebben kunnen doen. Het gerechtshof is van oordeel dat uit de verklaringen weliswaar volgt dat zij onderling contact hebben gehad maar acht dit niet opmerkelijk nu zij het voorval gezamenlijk hebben beleefd en gezamenlijk in verontwaardiging kort na de aanrijding de auto hebben verlaten en terug zijn gelopen naar de plaats van de aanrijding. Het gerechtshof stelt vast dat beide getuigen vanuit hun eigen beleving hebben verklaard. Getuige [getuige 1] die bij de rechter-commissaris nog eens is bevraagd op de door de verdachte gesproken woorden verklaart op authentieke wijze dat de verdachte wel degelijk tegen de bestuurder heeft gezegd: Rij hem aan.
Getuige [getuige 1] vertelt dat de verdachte de medeverdachte [medeverdachte] daarbij aankeek. [getuige 1] beschrijft ook dat zowel de medeverdachte [medeverdachte] als de verdachte zowel vóór als na de aanrijding kalm waren. Het gerechtshof acht de verklaring betrouwbaar en bruikbaar voor bewijs. Dit betekent, alles in aanmerking genomen, dat het gerechtshof de verdachte niet volgt in zijn verklaring een andere bewoording te hebben gebezigd.
Aanvullende overwegingen ten aanzien van poging tot doodslag
Met betrekking tot hetgeen de rechtbank op de pagina’s 7 en 8 van het vonnis heeft overwogen onder het subkopje “Poging doodslag” overweegt het gerechtshof het volgende.
De rechtbank heeft overwogen dat ten tijde van de aanrijding is gereden met een aanmerkelijke snelheid. Hoe hard de auto heeft gereden is echter niet vastgesteld, Niet vast staat dat de auto waarin de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] zich bevonden en waarmee zij op [slachtoffer] zijn ingereden een
aanmerkelijkesnelheid had. Mogelijk is hier sprake van een kennelijke vergissing van de rechtbank, aangezien de rechtbank in de bewezenverklaring heeft vastgesteld dat
met snelheidop [slachtoffer] is ingereden (ten laste gelegd was: “met
hogesnelheid op die [slachtoffer] is ingereden).
Waar in dit onderdeel van de bewijsoverweging door de rechtbank is overwogen dat gereden is met een aanmerkelijke snelheid, verbetert het gerechtshof dat in die zin dat is gereden met snelheid zoals die zichtbaar is op de ter zitting van de rechtbank getoonde camerabeelden die het gerechtshof als onderdeel van het dossier ook heeft bekeken.
Het gerechtshof vult daarnaast de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot het voorwaardelijk opzet als volgt aan.
Niet alleen het feit dat de bestelauto snelheid had, maar ook de massa van de bestelauto en de gevaarzettende handelingen die het met snelheid inrijden en aanrijden van de op het voetpad staande onbeschermde voetganger [slachtoffer] meebrengen, zorgen samen voor de aanmerkelijke kans op een fatale afloop voor [slachtoffer] . Het gerechtshof acht de gevaarzetting zodanig groot dat wordt vastgesteld dat de verdachte wist van die aanmerkelijke kans en die kans ook heeft aanvaard door te handelen zoals hij heeft gedaan. Daarmee is sprake van voorwaardelijk opzet van de verdachte op poging tot doodslag.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dat delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
  • de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd;
  • de omstandigheid dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van poging tot doodslag door, samen met de medeverdachte [medeverdachte] , bewust en met snelheid op [slachtoffer] in te rijden met een bestelauto. De verdachte heeft hierin als bijrijder, door aan de medeverdachte [medeverdachte] toe te voegen “Rij hem aan”, een cruciale rol gespeeld en zich niet bekommerd om het lot van [slachtoffer] . Dat [slachtoffer] de aanrijding heeft overleefd is niet aan de verdachte te danken. Door zijn handelen heeft de verdachte een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer] en heeft hij hem pijn en letsel, waaronder hoofd- en aangezichtsletsel toegebracht. Het gerechtshof rekent het de verdachte aan dat hij zulk heftig geweld heeft gebruikt, dat dit evengoed tot de dood van [slachtoffer] had kunnen leiden.
Het gerechtshof overweegt voorts dat dergelijk geweld, gepleegd in de openbare ruimte, de rechtsorde schokt en gevoelens van onveiligheid in de samenleving veroorzaakt.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder acht geslagen op:
 de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van
15 juni 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een soortgelijk strafbaar feit. Wel heeft de verdachte zich de afgelopen vijf jaar tweemaal eerder moeten verantwoorden wegens een geweldsfeit, waardoor blijkens het rapport van de reclassering in meer of mindere mate gesproken kan worden van agressieproblematiek. De reclassering heeft daarom geadviseerd een deels voorwaardelijke straf op te leggen, waarbij de reclassering er onder meer op zal toezien dat de verdachte de geïndiceerde agressieregulatietraining volgt en indien nodig ook ambulante behandeling krijgt voor eventuele aanwezige onderliggende problematiek;
 de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het gerechtshof aansluiting gezocht bij de straffen die gebruikelijk door dit gerechtshof in gevallen vergelijkbaar met deze zaak worden opgelegd.
Met betrekking tot de op te leggen gevangenisstraf overweegt het gerechtshof dat een lagere straf moet worden opgelegd dan de rechtbank heeft opgelegd. Aan de medeverdachte [medeverdachte] is opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren en zes maanden, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest. [medeverdachte] is daarbij echter - anders dan de verdachte - tevens veroordeeld ter zake van een ander delict, namelijk poging tot zware mishandeling.
Daarnaast heeft het gerechtshof in de beoordeling betrokken dat de verdachte, als bijrijder, een andere rol heeft in de feitelijke uitvoering van het delict dan de bestuurder, medeverdachte [medeverdachte] . Het gerechtshof is van oordeel dat ook aan dit laatste in matigende zin betekenis toekomt in het kader van de vraag welke straf moet worden opgelegd.
Aan de verdachte is opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de periode die is doorgebracht in voorarrest en met bijzondere voorwaarden. In verhouding is de verdachte alles afwegende naar het oordeel van het gerechtshof te zwaar bestraft. Dit brengt het gerechtshof ertoe de straf terug te brengen tot een gevangenisstaf voor de duur van twee jaren. Die straf acht het gerechtshof passend en geboden.
Met de rechtbank is het gerechtshof van oordeel dat een jaar daarvan voorwaardelijk moet worden opgelegd, met een proeftijd van twee jaren, waarbij bijzondere voorwaarden worden gesteld.
Concreet dient dit te leiden tot de opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke opgelegde vrijheidsstraf, namelijk op 2 augustus 2020.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en de motivering daarvoor en doet in zoverre opnieuw recht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep onder verbetering en aanvulling voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht,
de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
1. dat de veroordeelde zich binnen vijf dagen volgend op zijn ontslagdatum uit detentie meldt bij Reclassering Nederland, regio Zuid-West, en zich daarna blijft melden zo vaak en zo lang als de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
De veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken en volgt de aanwijzingen op die hem door of namens de reclassering gegeven worden, voor zover niet opgenomen in de bijzondere voorwaarden;
2. dat de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd actief zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een agressieregulatietraining, of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing, te bepalen door de reclassering, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens de trainer / begeleider aan de veroordeelde zullen worden gegeven;
3. dat de veroordeelde zich, indien en voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht, onder behandeling zal stellen van een forensische zorginstelling zoals Het Dok of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, teneinde zich te laten behandelen voor eventueel geconstateerde onderliggende problematiek als oorzaak voor zijn boosheid en agressie. De behandeling duurt zo lang als de reclassering dat nodig vindt.
De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
4. dat de veroordeelde gedurende de proeftijd meewerkt aan het verkrijgen van zinvolle en gestructureerde dagbesteding, ook indien de reclassering bepaalt dat dit middels een (inkomens- en) arbeidstraject bij de sociale dienst van de gemeente Dordrecht (dan wel bij de sociale dienst van een andere gemeente) dient te gebeuren.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de duur van de tenuitvoerlegging van de onvoorwaardelijke opgelegde vrijheidsstraf.
Aldus gewezen door
mr. O. Anjewierden, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 31 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.