In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van drugshandel. De betrokkene, geboren in 1980 en woonachtig in [woonplaats], had eerder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was geschat op € 41.175,-. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal, die het voordeel op € 32.800,- had geschat, niet gevolgd. Na beoordeling van het dossier en de verklaringen van de betrokkene, heeft het hof vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 98.400,- moet worden geschat, waarbij het hof rekening heeft gehouden met de betrokkenheid van meerdere personen in de drugshandel. Uiteindelijk heeft het hof het voordeel van de betrokkene vastgesteld op € 24.600,- en hem de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van dit bedrag. Daarnaast heeft het hof de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 984 dagen, conform artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan.