ECLI:NL:GHARL:2020:6064

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
21-000144-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor medeplegen van witwassen met betrekking tot marktplaatsoplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland. De minderjarige verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van witwassen, waarbij hij geldbedragen in zijn bezit had die afkomstig waren van vier oplichtingen via Marktplaats. De kinderrechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met een voorwaardelijk deel van 15 dagen en een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het vonnis van de kinderrechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van witwassen, waarbij hij gebruik had gemaakt van geldezels om de oplichtingsgelden te verbergen. De verdachte werd veroordeeld tot dezelfde straf als eerder opgelegd, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werden vorderingen tot schadevergoeding van vier benadeelde partijen toegewezen, met een totaalbedrag van € 1.453,50. Het hof benadrukte de ernst van het witwassen en de rol van de verdachte in het faciliteren van de oplichtingen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000144-20
Uitspraak d.d.: 29 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 januari 2020 met parketnummer 18-147776-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren, subsidiair 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De advocaat-generaal heeft voorts de gehele toewijzing gevorderd van de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 4] , vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J. Flach, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De kinderrechter heeft bij vonnis van 10 januari 2020 verdachte ter zake van het medeplegen van eenvoudig witwassen veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie, waarvan 30 uren subsidiair 15 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De kinderrechter heeft de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] geheel toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De kinderrechter heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] niet‑ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van (13) juni 2018 tot en met (8) juli 2018, te of in (de provincie) [provincie] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (meermalen) een voorwerp, te weten (telkens) (een) (giraal) geld(bedrag), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten (telkens) (een) (giraal) geld(bedrag), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf (m.b.t. aangevers [benadeelde 3] , [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 4] ).
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzet- dan wel schuldwitwassen met betrekking tot (girale) geldbedragen. Uit het strafdossier komt de verdenking naar voren dat verdachte doordat hij de beschikking had over de bankrekeningen van twee geldezels (medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] ) en daarmee geldbedragen voorhanden heeft gehad die door oplichting via Marktplaats zijn verkregen. Naar aanleiding van Marktplaats advertenties gericht op de verkoop van elektronica hebben diverse kopers geld overgemaakt naar de bankrekeningen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] . Vervolgens werden de op Marktplaats te koop aangeboden goederen niet geleverd en werd er niet meer gereageerd.
Verdachte heeft ontkend dat hij iets met het tenlastegelegde te maken heeft. Hij heeft verklaard dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hem erbij zouden hebben gelapt.
De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak van verdachte bepleit. Het dossier bevat onvoldoende bewijs voor een bewezenverklaring. Ten aanzien van het incident met [medeverdachte 2] is [medeverdachte 2] de enige bron voor bewijs van de betrokkenheid van verdachte. De verklaring van [medeverdachte 1] vindt geen steun in het dossier en komt niet overeen met bijvoorbeeld de verklaringen van zijn moeder en buurvrouw, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Uit de aangiften van [benadeelde 2] , [benadeelde 3] , [benadeelde 1] en [benadeelde 4] volgt dat zij in de periode van 13 juni 2018 tot en met 8 juli 2018 aankopen via Marktplaats hebben gedaan, en voor die aankopen de overeengekomen prijs naar de bankrekening op naam van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] hebben overgemaakt. Aangevers hebben de aangekochte producten vervolgens nooit geleverd gekregen.
Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben verklaard dat verdachte om hun bankpassen vroeg. Ze zouden een percentage van de geldbedragen die op hun bankrekeningen gestort zou worden ontvangen van verdachte. Wanneer er geldbedragen op hun bankrekening werden gestort, moesten ze het geld contant opnemen en aan verdachte geven of bij verdachte door de brievenbus gooien.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij verdachte in de nacht van 14 op 15 juni 2018 heeft gezien. Verdachte wilde dat [medeverdachte 1] contant geld voor hem ging pinnen. [medeverdachte 1] wilde niet al het gepinde geld afgeven aan verdachte. Hierop werd [medeverdachte 1] meermalen gebeld en werd hem dreigend medegedeeld dat hij het geld aan verdachte moest afgeven. Hierop heeft [medeverdachte 1] aangegeven dit niet te zullen doen. Op 15 juni 2018 omstreeks 01:55 uur kwam verdachte met twee andere jongens bij de woning van [medeverdachte 1] aan de deur en maakten daar stampij. Verdachte probeerde [medeverdachte 1] over te halen het geld alsnog te geven en vervolgens werd [medeverdachte 1] geslagen door één van de jongens.
De verklaring van [medeverdachte 1] wordt ondersteund door de verklaring van zijn moeder, [naam moeder] . Zij heeft eveneens verklaard dat verdachte in de nacht van 14 op 15 juli 2018 voor hun woning stond en naar [medeverdachte 1] vroeg. [medeverdachte 1] deed open, hij praatte met verdachte en hij werd vervolgens door een andere jongen geslagen. [naam moeder] heeft verklaard dat ze honderd procent zeker weet dat het verdachte is geweest. Ze kent verdachte omdat [medeverdachte 1] en verdachte op de lagere school klasgenoten waren. Voorts wordt de verklaring van [medeverdachte 1] over de verschillende contante geldopnamen die hij op 14 en 15 juni 2018 moest verrichten voor wat betreft de tijdstippen van deze opnamen ondersteund door het in het strafdossier opgenomen afschrift van de bankrekening van [medeverdachte 1] . De tijdstippen waarop geld werd opgenomen waarover [medeverdachte 1] heeft verklaard komen grotendeels overeen met de daadwerkelijke geldopnames.
Medeverdachte [medeverdachte 3] , die in het strafdossier als geldezel onder de hoede van medeverdachte [medeverdachte 4] wordt geschaard, heeft verklaard dat ze een opgenomen geldbedrag in de brievenbus van de woning aan de Kustweg 139 te Delfzijl – zijnde het toenmalige adres van verdachte – moest stoppen.
Anders dan de raadsvrouw heeft het hof geen reden om aan de juistheid en de betrouwbaarheid van de inhoud van deze verklaringen te twijfelen. Verklaringen dienen te worden beoordeeld op consistentie, accuraatheid en volledigheid. Het enkele feit dat in verklaringen op punten tegenstrijdigheden voorkomen, maakt deze verklaringen op zichzelf nog niet onbetrouwbaar. Het gaat om de totale indruk die de verklaringen maken, hoe deze zich verhouden tot andere bewijsmiddelen en de wijze waarop zij zijn afgelegd. In weerwil van wat de verdediging over de verklaringen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [naam moeder] en [medeverdachte 3] naar voren heeft gebracht, gaat het hof uit van de betrouwbaarheid van deze verklaringen. Deze verklaringen zijn concreet en consistent en komen op hoofdlijnen en op essentiële punten met elkaar overeen. De punten waarop de verklaringen van elkaar afwijken zijn veelal (ondergeschikte) detailpunten en niet het voor deze strafzaak belangrijkste aspect, namelijk de rol en de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde.
Het hof gaat ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte aldus uit van de inhoud van de verklaringen van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , [naam moeder] en [medeverdachte 3] . Op basis daarvan stelt het hof vast dat het verdachte is geweest die [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] heeft benaderd en hen zover heeft gekregen dat zij toestemming gaven dat er geldbedragen op hun bankrekeningen werden gestort en dat deze geldbedragen vervolgens werden gepind en afgedragen aan verdachte. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen blijkt de betrokkenheid van verdachte zowel bij het regelen van deze geldezels als bij de op de oplichtingen gevolgde bankopnames. Deze bankopnames werden immers door verdachte geïnitieerd en gecoördineerd. Verdachte heeft aldus via de bankrekeningen van geldezels [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] de uit de marktplaatsoplichtingen verkregen geldbedragen witgewassen. Voor het hof staat ook vast dat verdachte daar opzet op had. Wanneer gebruik gemaakt wordt van geldezels om geldbedragen te ontvangen, is dat immers onderdeel van de oplichting van argeloze kopers. Verdachte heeft zowel bij de voorbereiding cq. planning als bij de uitvoering een centrale rol vervuld. Het hof acht tevens het medeplegen wettig en overtuigend bewezen, nu uit de bewijsmiddelen naar voren komt dat er meerdere personen zijn betrokken.
Het hof acht het op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het meermalen voorhanden hebben van een geldbedrag terwijl dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf, te weten de oplichtingen van aangevers via Marktplaats.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 13 juni 2018 tot en met 8 juli 2018 in de provincie [provincie] , tezamen en in vereniging met anderen, meermalen een giraal geldbedrag voorhanden heeft gehad terwijl hij en zijn mededaders wisten, dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf m.b.t. aangevers [benadeelde 3] , [benadeelde 2] , [benadeelde 1] en [benadeelde 4] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het witwassen van een hoeveelheid geld, in totaal een geldbedrag van € 1.453,50. Dit geld was afkomstig van vier marktplaatsoplichtingen en werd via door verdachte geronselde bankrekeningen van twee geldezels in opdracht van of direct door verdachte contant opgenomen en aan verdachte verstrekt. Het witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Witwassen faciliteert andere strafbare feiten en is daarom een ernstig strafbaar feit. Het hof neemt hierbij ook in aanmerking dat verdachte gebruik heeft gemaakt van andere eveneens minderjarige personen om als geldezel te fungeren om op deze manier zelf buiten bereik van de justitiële autoriteiten (pogen) te blijven.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, komt het hof tot een strafoplegging die gelijk is aan hetgeen in eerste aanleg is opgelegd en door de advocaat‑generaal is gevorderd, zij het dat de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering zal worden gebracht op de opgelegde taakstraf. De door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebrachte persoonlijke omstandigheden en het aangevoerde tijdsverloop in deze zaak geven het hof – met name gelet op de ernst van het bewezenverklaarde – geen aanleiding om ten gunste van de verdachte af te wijken van de door de kinderrechter opgelegde straf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 325,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal hier geen gijzeling aan gekoppeld worden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 608,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal hier geen gijzeling aan gekoppeld worden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 300,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Anders dan de kinderrechter oordeelde, is naar het oordeel van het hof de enkele mededeling van de raadsvrouw van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg dat de benadeelde partij zijn geld heeft teruggekregen van [medeverdachte 1] onvoldoende om vast te stellen dat deze schade daadwerkelijk is vergoed. Het hof merkt hierbij wel op dat mocht in de executiefase blijken dat de gevorderde materiële schade van de benadeelde partij al wel is vergoed, verdachte niet gehouden is om deze schade andermaal te vergoeden.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal hier geen gijzeling aan gekoppeld worden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 220,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal hier geen gijzeling aan gekoppeld worden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77gg en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.
Bepaalt dat een gedeelte van de werkstraf, groot
30 (dertig)uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen jeugddetentie, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 325,00 (driehonderdvijfentwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 juni 2018.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 608,50 (zeshonderdacht euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 608,50 (zeshonderdacht euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 20 juni 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 300,00 (driehonderd euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 300,00 (driehonderd euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 juni 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 220,00 (tweehonderdtwintig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 220,00 (tweehonderdtwintig euro) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 juli 2018.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 29 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.A.H. Lemaire is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.