ECLI:NL:GHARL:2020:6061

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 juli 2020
Publicatiedatum
30 juli 2020
Zaaknummer
21-001347-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een minderjarige verdachte voor poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging, diefstal in vereniging en belediging van politieagenten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een minderjarige verdachte. De verdachte was eerder door de rechtbank Noord-Nederland veroordeeld voor een aantal misdrijven, waaronder poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging, diefstal in vereniging en belediging van politieagenten. De rechtbank had de verdachte een voorwaardelijke jeugddetentie opgelegd, maar het hof heeft deze veroordeling vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij het hof met name de ernst van de geweldsdelicten heeft meegewogen. De verdachte heeft op 16 juni 2019 een persoon met kracht tegen het hoofd geschopt, wat heeft geleid tot ernstig letsel. Daarnaast heeft hij samen met anderen geweld gepleegd tegen een minderjarige jongen en heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal door gebruik te maken van een zelfscankassa in een supermarkt. De verdachte heeft ook beledigende woorden geuit tegen politieagenten tijdens zijn aanhouding. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren, subsidiair 75 dagen jeugddetentie, en heeft de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 1.544,87. Het hof heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke werkstraf ook toegewezen, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001347-20
Uitspraak d.d.: 29 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑ Leeuwarden , zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 27 februari 2020 met parketnummer 18-740015-19 en met parketnummer 18/117178-19 voor het ad infomandum gevoegde feit, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, met parketnummer 18‑201207‑18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2002,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 15 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Primair heeft de advocaat-generaal verzocht om aanhouding van de behandeling van de strafzaak in afwachting van het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia dat in een andere (recente) strafzaak tegen verdachte wordt uitgevoerd. Subsidiair heeft de advocaat-generaal bewezenverklaring gevorderd van het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 subsidiair en 5 ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een jeugddetentie van vier maanden. De advocaat‑generaal heeft voorts gevorderd de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 1.794,87, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf toe te wijzen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.R. Rauwerda, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 27 februari 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling, openlijke geweldpleging tegen personen, twee keer diefstal in vereniging, belediging van politieagenten en een ad informandum gevoegd feit veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.794,87, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard. De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie, is door de rechtbank toegewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 16 juni 2019 te [plaats 1] , (althans) in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [benadeelde partij] ), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] (met kracht en/of geschoeide voet) in en/of tegen het gezicht/hoofd heeft getrapt/geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 16 juni 2019 te [plaats 1] , (althans) in de gemeente [gemeente] , [benadeelde partij] heeft mishandeld door hem in en/of tegen het gezicht/hoofd te trappen/schoppen;
2. primair
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te [plaats 2] openlijk, te weten, op/aan of bij de [adres] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon te weten [slachtoffer] door hem de vrije doorgang te beletten en/of hem (vervolgens) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam ((waaronder) de nek) te slaan en/of te schoppen;
2. subsidiair
hij op of omstreeks 10 mei 2019 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem (meermalen en/of met kracht) op en/of tegen het hoofd en/of (elders) op en/of tegen het lichaam ((waaronder) de nek) te slaan en/of te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 13 mei 2019 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer broodjes en/of een smoothie, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Albert Heijn (De Passage), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4. primair
hij op of omstreeks 14 mei 2019 te [plaats 2] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen een fles smoothie, geheel of ten dele toebehorende aan Albert Heijn (de Passage), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), bij de tafel voor de zelfscanner de fles smoothie in zijn geheel niet heeft/hebben gescand, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
4. subsidiair
hij op of omstreeks 14 mei 2019 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een fles smoothie, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Albert Heijn (de Passage), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op of omstreeks 14 mei 2019 te [plaats 2] opzettelijk (een) ambtena(a)r(en),te weten [verbalisant 1] (brigadier) en/of [verbalisant 2] (agent), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar/hun tegenwoordigheid, heeft beledigd, door hem/haar/hun de woorden toe te voegen: "vieze vuile kankerhoer laat mij los" en/of "Kankerlui flikker op" en/of "vuile kanker wout met je vieze bek je moet met je poten van mij afblijven" en/of "jullie zijn klootzakken, rot op" en/of "kankerlui ik onthoud dit allemaal", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak van het onder 4 primair ten laste gelegde

Met de rechtbank acht het hof de onder 4 primair ten laste gelegde poging tot diefstal niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte hiervan behoort te worden vrijgesproken. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] hebben bij de zelfscankassa van de Albert Heijn (uiteindelijk) drie broodjes en een fles smoothie op de tafel bij de kassa gelegd. Ze hebben vervolgens de drie broodjes gescand, bij de zelfscankassa op “betalen” gedrukt en medeverdachte [medeverdachte] heeft afgerekend. De fles smoothie is niet gescand en afgerekend. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat door het betalen van de drie broodjes de wegnemingshandeling van de niet gescande fles smoothie is voltooid. Daarmee is sprake geweest van de onder 4 subsidiair ten laste gelegde voltooide diefstal en niet van de onder 4 primair ten laste gelegde poging tot diefstal.
Overweging met betrekking tot het bewijs van het onder 2 ten laste gelegde
Verdachte wordt onder 2 verweten dat hij zich primair schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging en subsidiair aan mishandeling van [slachtoffer] . Verdachte heeft dit feit ontkend. Hij heeft in hoger beroep verklaard dat hij in [plaats 3] was op het moment dat het geweld tegen aangever plaatsvond bij het [naam school] te [plaats 2] .
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van dit feit, nu er onvoldoende overtuigend bewijs is voor de betrokkenheid van verdachte. De resultaten van de enkelvoudige fotoconfrontaties hebben weinig bewijswaarde en leveren geen overtuigend bewijs voor de betrokkenheid van verdachte op.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Het hof stelt vast dat verdachte verschillende verklaringen heeft afgelegd over dit feit. Tijdens het verhoor door de politie heeft verdachte verklaard dat hij met een groep op 10 mei 2019 bij het [naam school] te [plaats 2] is geweest, dat er een ruzietje ontstond met een jongen en dat deze jongen door een aantal jongens is geslagen.
Op de zitting van de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij op het moment dat het geweld tegen aangever plaatsvond bij het [naam school] aanwezig was en deel uitmaakte van de groep personen. Twee personen uit deze groep hebben het geweld tegen aangever gepleegd.
In hoger beroep heeft verdachte voor het eerst verklaard dat hij in het geheel niet aanwezig was bij het tegen aangever gepleegde geweld, nu hij op dat moment bij een woonlocatie van zorginstelling Strong-ID in [plaats 3] verbleef. Verdachte heeft op de zitting van het hof desgevraagd verklaard te weten wie aangever heeft geslagen en heeft hij zijn naam genoemd.
Verdachte heeft aldus wisselende verklaringen afgelegd over zijn aanwezigheid bij het tegen aangever gepleegde geweld. Gelet hierop gaat het hof uit van verdachtes verklaringen bij de politie en de rechtbank, inhoudende dat hij bij het gepleegde geweld aanwezig was en deel uitmaakte van de groep waarvan twee personen het geweld tegen aangever hebben gepleegd. Anders dan de gewijzigde verklaring van verdachte op de zitting van het hof zijn de verklaringen van verdachte bij de politie en de rechtbank kort(er) na het incident afgelegd. Mede om die reden acht het hof die verklaringen betrouwbaar. Bovendien worden deze verklaringen van verdachte bevestigd door de herkenning van verdachte door aangever. Aangever heeft op Instagram de volgers van een kennis bekeken en heeft hieruit verdachte met 100 procent zekerheid herkend als de persoon die hem als eerste heeft geslagen.
Anders dan de rechtbank acht het hof de confrontaties van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] met alleen de foto van verdachte niet per definitie onbetrouwbaar en onbruikbaar voor het bewijs, waarbij wordt opgemerkt dat deze wijze van confronteren wel consequenties kan hebben voor de bewijswaarde ervan. Het hof overweegt echter dat op grond van de aangifte, de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg en de herkenning van verdachte door aangever reeds voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig is voor de betrokkenheid van verdachte bij de onder 2 primair ten laste openlijke geweldpleging. De herkenningen van verdachte door de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] hoeven aldus voor een bewezenverklaring niet voor het bewijs te worden gebruikt.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen. Het hof acht het wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
De verdachte heeft de andere tenlastegelegde feiten bekend zodat deze geen nadere bespreking behoeven.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 16 juni 2019 te [plaats 1] , in de gemeente [gemeente] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, te weten [benadeelde partij] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij] met kracht en met geschoeide voet tegen het hoofd heeft geschopt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
hij op 10 mei 2019 te [plaats 2] openlijk, te weten op de [adres] , in vereniging geweld heeft gepleegd [slachtoffer] door hem de vrije doorgang te beletten en hem vervolgens tegen het hoofd en elders tegen het lichaam, waaronder de nek, te slaan en te schoppen;
3.
hij op 13 mei 2019 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander, broodjes en een smoothie, toebehoorde aan Albert Heijn, gevestigd aan de Passage, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
4. subsidiair
hij op 14 mei 2019 te [plaats 2] tezamen en in vereniging met een ander, een fles smoothie, toebehoorde aan Albert Heijn, gevestigd aan de Passage, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij op 14 mei 2019 te [plaats 2] opzettelijk ambtenaren, te weten [verbalisant 1] brigadier van politie en [verbalisant 2] agent, gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid heeft beledigd door hen de woorden toe te voegen: "vieze vuile kankerhoer laat mij los" en "kankerlui flikker op" en "vuile kanker wout met je vieze bek je moet met je poten van mij afblijven" en "jullie zijn klootzakken, rot op" en "kankerlui ik onthoud dit allemaal".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Het onder 3 en 4 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
telkens:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het vonnis van 27 februari 2020 ten aanzien van de strafoplegging onder andere overwogen:
“De inmiddels zeventienjarige verdachte heeft zich in de maanden mei en juni 2019 schuldig gemaakt aan een vijftal misdrijven. Verdachte heeft een man met kracht tegen zijn hoofd geschopt. De man raakte daardoor buiten bewustzijn en is met een ambulance naar het ziekenhuis vervoerd. Daar bleek dat hij een hersenkneuzing had opgelopen. Ook heeft verdachte een minderjarige jongen, die uit school kwam, met zijn fiets afgesneden en vervolgens met anderen geslagen en geschopt. Ook heeft hij samen met een vriend twee winkeldiefstallen gepleegd door gebruik te maken van de zelfscankassa in de supermarkt en vervolgens niet alle goederen te scannen. Toen hij voor een van deze diefstallen werd aangehouden heeft hij de politieagenten uitgescholden. Ook heeft hij een ruit uit de politieauto getrapt. Deze vernieling is als ad informandum feit gevoegd en de rechtbank zal evenals de officier van justitie, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, ook dat feit in de strafmaat meenemen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten. Met name het met geschoeide voet schoppen tegen het hoofd van het slachtoffer is ernstig. Verdachte heeft daarbij voor lief genomen dat het slachtoffer ten gevolge hiervan zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen. Maar ook het geweld dat verdachte samen met anderen heeft gepleegd tegen het slachtoffer dat uit school kwam acht de rechtbank ernstig en laf. Dit soort geweld in het openbaar heeft niet alleen gevolgen voor de slachtoffers, maar zorgt ook voor gevoelens van onveiligheid in de samenleving. De rechtbank rekent dit verdachte aan.”
Het hof neemt deze overwegingen over.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 juli 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling en het plegen van diefstallen. Verdachte liep voorts in de proeftijd van deze veroordeling tot een voorwaardelijke werkstraf. Het hof rekent het verdachte aan dat hij kennelijk hardleers is en zich opnieuw niets aantrekt van de eigendommen en de persoonlijke ruimte en het veiligheidsgevoel van anderen. Tevens volgt uit dit uittreksel uit de Justitiële Documentatie dat verdachte na de pleegdatum van de hier ter beoordeling staande feiten een strafbeschikking is opgelegd en dat daarmee artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Het hof houdt bij de strafoplegging tevens rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals door verdachte en zijn raadsvrouw naar voren gebracht ter terechtzitting van het hof. Verdachte werkt en probeert zijn leven een positieve wending te geven. Door de verdediging is aangevoerd dat aan verdachte een taakstraf dient te worden opgelegd, nu veroordeling tot jeugddetentie nadelige gevolgen heeft voor onder andere de baan die verdachte nu heeft.
Over verdachte zijn verschillende rapporten uitgebracht, waaruit naar voren komt dat meermalen is geprobeerd om met bijzondere voorwaarden en jeugdreclasseringstoezicht een ommekeer in het leven van verdachte te bewerkstelligen. In hoeverre verdachte niet wil of niet kan meewerken met de diverse betrokken hulpinstanties is onduidelijk. Wat wel duidelijk is geworden, is dat eerdere voorwaardelijke veroordelingen niet het beoogde effect hebben gehad.
Verdachte bevindt zich momenteel in een schorsing van de voorlopige hechtenis vanwege de verdenking dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. In het kader van deze strafzaak zal een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia plaatsvinden. Het verzoek van de advocaat-generaal om aanhouding van de behandeling van onderhavige strafzaak in afwachting van de uitkomsten van dit Pro Justitia onderzoek wordt afgewezen, nu het hof zich ten behoeve van de straftoemeting in deze strafzaak voldoende voorgelicht acht over de persoon van de verdachte. Daarbij komt dat het hof het in het belang van deze jeugdige verdachte acht dat deze strafzaak met enige voortvarendheid wordt afgedaan.
Gelet op al het bovenstaande acht het hof oplegging van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van de hierna aan te geven duur, passend.
Het hof merkt nog op dat het niet een voorwaardelijke jeugddetentie zal opleggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals de rechtbank heeft gedaan. Deze hebben thans geen toegevoegde waarde meer, nu verdachte op grond van schorsingsvoorwaarden in een andere strafzaak onder voorwaarden op vrije voeten is gesteld en in dat kader onder toezicht staat.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.644,87. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.794,87. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.544,87, bestaande uit € 794,87 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade. Met betrekking tot de hoogte van de immateriële schadevergoeding acht het hof, gelet op hetgeen over de aard en de ernst van de gevolgen van het bewezenverklaarde feit bekend is en gelet op de aard van de aansprakelijkheid, in het licht van de bedragen aan immateriële schadevergoeding die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te kennen, toekenning van een bedrag van € 750,- billijk.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Gelet op de jeugdige leeftijd van verdachte zal hier geen gijzeling aan gekoppeld worden.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank te Groningen van 11 januari 2019 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie met parketnummer 18-201207-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 36f, 45, 63, 77a, 77g, 77m, 77n, 77gg, 141, 266, 267, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 4 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 subsidiair en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair, 3, 4 subsidiair en 5 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen jeugddetentie.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.544,87 (duizend vijfhonderdvierenveertig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 794,87 (zevenhonderdvierennegentig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.544,87 (duizend vijfhonderdvierenveertig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 794,87 (zevenhonderdvierennegentig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.544,87 (duizend vijfhonderdvierenveertig euro en zevenentachtig cent) bestaande uit € 794,87 (zevenhonderdvierennegentig euro en zevenentachtig cent) materiële schade en € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 16 juni 2019.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Groningen van 11 januari 2019, parketnummer 18‑201207‑18, te weten van een
taakstrafbestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagenjeugddetentie.
Aldus gewezen door
mr. P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. Z.J. Oosting, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 29 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. P.A.H. Lemaire is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.