ECLI:NL:GHARL:2020:5934

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
28 juli 2020
Zaaknummer
200.272.957
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bewind en verantwoording van de bewindvoerder na overlijden van rechthebbende

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bezwaren van [verzoekster] tegen de eindrekening en verantwoording van de bewindvoerder van de overleden [C]. De minderjarige [de meerderjarige] is tijdens de procedure meerderjarig geworden, wat complicaties met zich meebracht voor de vertegenwoordiging in de procedure. Het hof heeft geoordeeld dat het verzoek van [verzoekster] om de procedure voort te zetten niet kon worden ingewilligd om proceseconomische redenen, aangezien de verzoeken op inhoudelijke gronden moesten worden afgewezen. De kantonrechter had eerder de bezwaren van [verzoekster] verworpen en vastgesteld dat er geen schade was door slecht bewind. In hoger beroep heeft [verzoekster] drie grieven ingediend, maar het hof heeft geoordeeld dat deze grieven niet konden leiden tot vernietiging van de eerdere beschikking. Het hof heeft de kosten van de procedure aan de zijde van de bewindvoerder toegewezen en de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd. De beslissing is genomen in het openbaar en de kosten zijn vastgesteld op € 1.611,-.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.272.957
(zaaknummer rechtbank Overijssel 7589859)
beschikking van 28 juli 2020
inzake
[verzoekster],
namens de minderjarige
[de meerderjarige] ,
beiden wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep, verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. S.C. Janssens-van Drooge te Zwolle,
en
[de bewindvoerder],
h.o.d.n. [B],
gevestigd te [A] ,
verweerster in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder,
advocaat: voorheen mr. K.H.P. Selcraig, thans mr. M. Snel-de Kroon, beiden te Zwolle.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo) van 21 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 januari 2020;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Selcraig van 20 april 2020;
  • een journaalbericht van mr. Janssens-Van Drooge van 21 april 2020;
  • een journaalbericht van mr. Snel-de Kroon van 8 juni 2020 met spreekaantekeningen, en;
  • een journaalbericht van mr. Janssens- van Drooge van 9 juni 2020 met producties waaronder spreekaantekeningen.
2.2
In verband met (het beleid ten aanzien van) het coronavirus heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben het hof bij voormelde journaalberichten van 20 april 2020 en 21 april 2020 laten weten in te stemmen met schriftelijke afdoening van het hoger beroep. Het hof heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken in het geding te brengen en spreekaantekeningen over te leggen. Partijen hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.

3.De feiten

3.1
[de meerderjarige] , geboren [in] 2002 te [A] (verder: [de meerderjarige] ), is het kind van [verzoekster] en [C] (verder: [C] ). [C] is overleden [in] 2018 te [A] .
3.2
De kantonrechter heeft bij beschikking van 15 januari 2013, voor zover hier van belang, over alle tegenwoordige en toekomstige goederen die toebehoren aan [C] een bewind in de zin van artikel 1:431 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingesteld en de bewindvoerder tot bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking van 21 oktober 2019 heeft de kantonrechter de bezwaren en klachten van [verzoekster] tegen de eindrekening en verantwoording van de bewindvoerder verworpen en vastgesteld dat van schade wegens slecht of tekortschietend bewind geen sprake is.
4.2
[verzoekster] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoekster] verzoekt, bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de door [verzoekster] genoemde klachten tegen de eindrekening toe te wijzen en/of te bepalen dat de bewindvoerder is tekortgeschoten in haar bewind, waardoor [de meerderjarige] (im)materiële schade heeft geleden, althans een beslissing te nemen als het hof juist acht.
4.3
De bewindvoerder voert verweer en verzoekt, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking in stand te laten en [verzoekster] niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, dan wel de verzoeken van [verzoekster] af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
[verzoekster] heeft bij het journaalbericht van 9 juni 2020 als productie J een schriftelijke verklaring van zichzelf gevoegd. Het hof laat deze verklaring buiten beschouwing. Het is aan de advocaat van [verzoekster] om een voor de zaak relevante selectie te maken van de aan het hof voor te leggen feiten en omstandigheden; het op deze wijze doorzenden van een verklaring gaat voorbij aan deze taak. Daarnaast is het in dit stadium van de procedure indienen van een inhoudelijk stuk van deze omvang in strijd met de goede procesorde. In hoger beroep geldt de zogenoemde tweeconclusieregel, die inhoudt dat het standpunt in hoger beroep in slechts een (1) processtuk uiteengezet wordt. Er is geen aanleiding om van die regel af te wijken.
5.2
Het hof constateert dat [de meerderjarige] tijdens de procedure in hoger beroep meerderjarig is geworden. Dat betekent dat hij in deze procedure niet langer door [verzoekster] kan worden vertegenwoordigd, tenzij [de meerderjarige] [verzoekster] machtigt om de procedure namens hem te voeren. Een dergelijke volmacht ontbreekt, evenals een verklaring van [de meerderjarige] dat hij zelf de procedure overneemt.
Het voorgaande betekent dat [de meerderjarige] door het hof in de gelegenheid zou moeten worden gesteld om hetzij [verzoekster] te machtigen om hem in deze procedure te vertegenwoordigen, hetzij de procedure op eigen naam voort te zetten. Het hof ziet er echter om proceseconomische redenen vanaf om [de meerderjarige] deze gelegenheid te geven, omdat de verzoeken in hoger beroep, zoals hierna zal blijken, op inhoudelijke gronden dienen te worden afgewezen.
5.3
Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van de verzoeken overweegt het hof als volgt.
Na overlijden van de rechthebbende legt de bewindvoerder rekening en verantwoording over het gevoerde bewind af aan de erfgenamen. Die verplichting wordt geacht uitsluitend te bestaan in het afleggen van rekening en verantwoording over het laatste kalenderjaar tot aan het tijdstip in dat jaar waarop de rechthebbende is overleden (artikel 1:445 lid 1 BW en GHAMS:2011:BR4751).
Artikel 1:444 BW bepaalt dat een bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk is indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder tekortschiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend.
5.4
In grief 1 voert [verzoekster] aan dat zij tijdens de mondelinge behandeling bij de kantonrechter onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen het standpunt van [de meerderjarige] naar voren te brengen. Dit is in strijd met de goede procesorde, althans met het beginsel van hoor en wederhoor, zo stelt zij.
De bewindvoerder betwist dat en stelt dat de processuele belangen van [verzoekster] en [de meerderjarige] op geen enkele wijze zijn geschaad.
5.5
Het hof overweegt dat, voor zover [verzoekster] in eerste aanleg onvoldoende in de gelegenheid zou zijn gesteld om het standpunt van [de meerderjarige] naar voren te brengen, deze tekortkoming niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking. [verzoekster] heeft in hoger beroep voldoende gelegenheid gehad om haar standpunt (schriftelijk) uiteen te zetten en [verzoekster] heeft van die gelegenheid ook gebruik gemaakt. Daarmee is de gestelde tekortkoming van de rechtbank in hoger beroep hersteld en faalt de grief.
5.6
[verzoekster] stelt in haar tweede grief dat de rechtbank ten onrechte oordeelt dat de bewindvoerder na het overlijden van [C] geen verantwoordelijkheden meer zou hebben ten aanzien van het vermogen van [C] , althans ten opzichte van [verzoekster] en [de meerderjarige] . De bewindvoerder had onder meer, nadat [de meerderjarige] of zijn vertegenwoordiger de erfenis definitief had aanvaard, de goederen van [C] moeten overdragen aan [de meerderjarige] . Tot dat moment had de bewindvoerder de goederen van [C] dienen te beschermen en/of te bewaren. Dit heeft de bewindvoerder niet gedaan, aldus [verzoekster] .
De bewindvoerder betwist deze stellingen gemotiveerd en voert daartoe aan dat de klachten over de handelwijze van de bewindvoerder na het overlijden van [C] buiten het bestek van de verzoekschriftprocedure vallen.
5.7
Het hof overweegt als volgt.
De in grief 2 geformuleerde klachten van [verzoekster] betreffen de periode na het overlijden van [C] . De taak van de bewindvoerder is geëindigd op het moment dat [C] is overleden. Daarmee faalt de tweede grief.
5.8
In de derde grief stelt [verzoekster] dat de kantonrechter heeft miskend dat de bewindvoerder de taak heeft de belangen van de rechthebbende, [C] , te beschermen. De bewindvoerder heeft geen of onvoldoende toezicht gehouden op de leefgeldrekening van [C] . De bewindvoerder heeft zich daarnaast onvoldoende gekweten van de taak om de uitgaven van [C] te beperken en de inkomsten te vergroten. Zo heeft [C] inkomsten misgelopen doordat de bewindvoerder er niet op heeft toegezien dat [C] een bijdrage ontving van een medehuurderwaardoor schade is ontstaan, aldus [verzoekster] .
De bewindvoerder betwist deze stellingen gemotiveerd. Zij stelt dat [C] handelingsbekwaam was zodat het niet de taak van de bewindvoerder was om controle te houden op de leefgeldrekening van [C] of bepaalde persoonlijke beslissingen met financiële gevolgen. In elk geval faalt deze grief voor zover deze ziet op de periode na het overlijden van [C] .
5.9
Het hof overweegt dat de in grief 3 door [verzoekster] geformuleerde klachten zien op gedragingen van de bewindvoerder die niet worden bestreken door de verplichting van de bewindvoerder tot het afleggen van rekening en verantwoording.
5.1
De bewindvoerder verzoekt [verzoekster] te veroordelen in de kosten van de procedure bij de kantonrechter en bij het hof omdat de klachten van [verzoekster] ongegrond zijn en tegen beter weten zijn ingediend. De bewindvoerder maakt daarbij aanspraak op een vergoeding op basis van haar uurtarief en op een kilometervergoeding. Verder verzoekt de bewindvoerder om een proceskostenveroordeling in hoger beroep conform de daarvoor geldende liquidatietarieven.
5.11
Het verzoek tot toekenning van een vergoeding voor daadwerkelijk gemaakte kosten zal het hof afwijzen. Het wettelijk uitgangpunt is een vergoeding overeenkomstig het forfaitaire systeem en in deze zaak is geen grond voor een uitzondering daarop. Wel zal het hof [verzoekster] veroordelen in de forfaitaire proceskosten in hoger beroep zoals door de bewindvoerder is verzocht.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof het hoger beroep afwijzen.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [verzoekster] in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van de bewindvoerder zullen worden vastgesteld op salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief: € 1.611,- (1,5 punt x tarief II).

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo) van 21 oktober 2019;
veroordeelt [verzoekster] in de kosten van het hoger beroep, te begroten tot op heden aan de zijde van de bewindvoerder op € 1.611,-;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, I.G.M.T. Weijers-van der Mark en H. Phaff, bijgestaan door de griffier, en is op 28 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.