ECLI:NL:GHARL:2020:5862

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
21-006695-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis rechtbank Noord-Nederland in hoger beroep met betrekking tot diefstal, afpersing en opzetheling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 december 2019. De verdachte, geboren in 1991 en thans verblijvende in PI Achterhoek, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vierentwintig maanden voor diefstal met geweld, afpersing en opzetheling. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij, en voegt enkele overwegingen toe met betrekking tot de strafoplegging.

Het hof heeft het onderzoek op de terechtzitting van 9 juli 2020 en de eerdere zitting in eerste aanleg in acht genomen. De advocaat-generaal had een gevangenisstraf van zesendertig maanden geëist, met gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Het hof oordeelt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en bevestigt de veroordeling van de verdachte. Het hof heeft de verklaringen van de verdachte en getuigen beoordeeld en komt tot de conclusie dat de verdachte niet geloofwaardig heeft verklaard over de feiten.

De vorderingen van de benadeelde partijen zijn door de rechtbank gedeeltelijk toegewezen, en het hof oordeelt dat deze vorderingen inhoudelijk onvoldoende zijn bestreden. Het hof heeft de toepasselijke wettelijke voorschriften in acht genomen en bevestigt de beslissing van de rechtbank, met inachtneming van de overwegingen die zijn gemaakt over het bewijs en de vorderingen van de benadeelde partijen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006695-19
Uitspraak d.d.: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 december 2019 met parketnummer 18-730051-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
thans verblijvende in PI Achterhoek - Gev. Ooyerhoekseweg te Zutphen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Voorts vordert de advocaat-generaal gedeeltelijke toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.J.M. Pinners, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 12 december 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van diefstal met geweld, afpersing en opzetheling veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierentwintig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen:
- de vordering van [benadeelde partij 1] tot een bedrag van € 100,03;
- de vordering van [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 2.280,-;
- de vordering van [benadeelde partij 3] tot een bedrag van € 200,-.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen met aanvulling van de overwegingen ten aanzien van het bewijs en de vorderingen van de benadeelde partijen.

Aanvullende overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 1

Het alternatieve scenario dat de verdachte in hoger beroep - evenals in eerste aanleg - naar voren heeft gebracht, inhoudende dat hij de ketting van aangever [benadeelde partij 1] heeft gekocht, acht het hof ongeloofwaardig. Deze verklaring van verdachte is naar het oordeel van het hof in strijd met de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen zoals die in het vonnis van de rechtbank zijn opgenomen. Het scenario van verdachte wordt met die elkaar ondersteunende bewijsmiddelen weerlegd.
Anders dan de rechtbank, zal het hof de laatste zin uit de verklaring van getuige [getuige 1] , te weten: "Naar later bleek was de ketting van de hals/nek van [benadeelde partij 1] afgetrokken" niet voor het bewijs gebruiken. Deze zin roept verwarring op, nu dit een kennelijke conclusie van de getuige is geweest die niet op eigen waarneming berust. Het hof acht de verklaring van getuige [getuige 1] , zoals die door de rechtbank als bewijsmiddel is opgenomen, voor het overige ondersteunend voor de verklaring van aangever [benadeelde partij 1] en bevestigt de beslissing van de rechtbank ten aanzien van feit 1 met inachtneming van het hiervoor overwogene.

Aanvullende overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 2

Het hof overweegt dat in hoger beroep geen nieuwe argumenten naar voren zijn gebracht. Verdachte heeft ten aanzien van dit feit verklaard dat hij het telefoonnummer dat aangever [benadeelde partij 2] noemt, af en toe gebruikte. Ook heeft hij verklaard dat [betrokkene] geld op de rekening van getuige [getuige 2] had gezet omdat verdachte geld nodig had en geen bankpas had. Verdachte verklaarde dat hij af en toe de bankpas van [betrokkene] kon lenen om daar geld van te pinnen. Met betrekking tot de camerabeelden verklaarde verdachte dat een deel van het geld dat hij toen pinde van de rekening van [betrokkene] , naar [betrokkene] is gegaan en een deel voor hem was, maar dat hij niet wist waar het geld vandaan kwam.
Deze door verdachte genoemde omstandigheden, erop neerkomende dat (delen van) de zich in het dossier bevindende verdachte belastende bewijsmiddelen op toeval berusten, acht het hof in het geheel niet geloofwaardig. Bovendien is hetgeen verdachte heeft verklaard niet concreet geworden dan wel verifieerbaar gebleken.
Het hof sluit zich aan bij de bewijsconstructie van de rechtbank en ook bij haar overwegingen. De rechtbank heeft een juiste afweging gemaakt naar het oordeel van het hof. Gelet op het voorgaande bevestigt het hof de beslissing van de rechtbank ten aanzien van feit 2.

Aanvullende overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 3

Het hof stelt op basis van de door de rechtbank uitgewerkte bewijsmiddelen vast dat verdachte op 27 februari 2019 te [plaats 1] een auto, een Peugeot Partner, onder zich had. Van die auto is komen vast te staan dat hij tussen 26 februari 2019 omstreeks 21:00 uur en 27 februari 2019 omstreeks 10:00 uur in [plaats 2] , gemeente [gemeente] was gestolen.
Het hof stelt op grond van hetgeen getuigen [getuige 3] en [getuige 4] verklaren vast dat verdachte deze auto bestuurde toen hij het erf van het bedrijf van [getuige 3] op 27 februari 2019 omstreeks 18:30 uur op reed om daar een auto te kopen. Verdachte was toen tezamen met twee andere inzittenden. De verklaring van verdachte in hoger beroep dat hij met een andere door hem bestuurde auto het erf van het bedrijf van [getuige 3] kwam oprijden gelooft het hof niet. Dat scenario vindt zijn weerlegging in de betrouwbaar geachte andersluidende verklaring van [getuige 3] .
[getuige 3] heeft verdachte vervolgens een auto verkocht voor een prijs van 250 euro waarna verdachte samen met zijn inzittenden in de gestolen auto naar de nabij gelegen Jumbo is gereden om de papieren van de aangekochte auto over te laten schrijven. Als zij terug komen bij het bedrijf van [getuige 3] ziet [getuige 3] hen lopend zijn erf op komen. De papieren worden uitgewisseld en verdachte verlaat het terrein van [getuige 3] tezamen met zijn reisgenoten waarbij verdachte als bestuurder van de aangekochte auto optreedt.
[getuige 3] ziet bij sluiting van zijn bedrijf op 27 februari 2017 bij de buren een Peugeot Partner staan. [getuige 3] maakt op 28 februari 2017 melding bij de politie dat hij die dag bij het passeren van de aldaar staande Peugeot Partner zag dat het dezelfde auto was als waarmee verdachte de dag tevoren zijn erf opreed.
Het hof overweegt dat het aantreffen van de gestolen auto aldaar passend is bij de feitelijke gang van zaken rondom de aankoop van de auto bij [getuige 3] : namelijk zijn waarneming dat verdachte met de (gestolen) auto kwam aanrijden, met diezelfde auto verdween om de autopapieren bij de Jumbo over te schrijven en na korte tijd
lopend het erf op kwamom de overgeschreven papieren aan [getuige 3] te geven en vervolgens als bestuurder in de aangekochte auto te vertrekken.
Het voorgaande vormt redengevend bewijs voor de subsidiair tenlastegelegde opzetheling.
Verdachte heeft geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het voor hem zeer belastende bewijsmateriaal, namelijk het onder zich hebben van een gestolen auto onder de belastende omstandigheden zoals hierboven omschreven. Verdachte heeft in het bijzonder geen verklaring gegeven voor zijn merkwaardige gedrag. Het hof is van oordeel dat het gedrag van verdachte om uitleg vraagt: het onbeheerd achterlaten van de gestolen – veel duurdere [1] – auto in de directe omgeving van het bedrijf alwaar verdachte een andere auto voor een bedrag van € 250,- kocht en waarmee hij is vertrokken.
De rechtbank komt evenzeer tot een bewezenverklaring. Het hof bevestigt aldus tevens de beslissing van de rechtbank ten aanzien van het onder 3 subsidiair tenlastegelegde.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Het hof is van oordeel dat de rechtbank de juiste overwegingen heeft gemaakt. Voorts is de vordering inhoudelijk onvoldoende bestreden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Het hof is van oordeel dat de rechtbank de juiste overwegingen heeft gemaakt. Voorts is de vordering inhoudelijk onvoldoende bestreden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 3]

Het hof is van oordeel dat de rechtbank de juiste overwegingen heeft gemaakt. Voorts is de vordering inhoudelijk onvoldoende bestreden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 312, 317 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 23 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Uit het Expertiserapport d.d. 28 mei 2019, als bijlage gevoegd bij het door [benadeelde partij 3] ingevulde Verzoek tot Schadevergoeding d.d. 12 juli 2019, blijkt dat de cat-waarde van de Peugeot Partner met bouwjaar 09-2009 € 13.051,08 is. De cataloguswaarde betreft de officiële nieuwprijs van een auto die geldt op de datum dat het RDW het kenteken deel 1 afgeeft.