ECLI:NL:GHARL:2020:5861

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
23 juli 2020
Zaaknummer
21-005758-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor afpersing, vernieling en overtreding van een gebiedsverbod

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 23 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1979 en thans verblijvende in P.I. Flevoland, is veroordeeld voor afpersing, vernieling en meermalen overtreden van een hem opgelegd gebiedsverbod. Het hof heeft de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht. De zaak betreft een incident op 15 december 2018, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een mes en hem heeft gedwongen tot de afgifte van verschillende goederen. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het vernielen van een ruit van een woning en het niet naleven van een gebiedsverbod. Het hof heeft de vrijspraak van de rechtbank ten aanzien van een andere tenlastelegging bevestigd, maar heeft de eerdere veroordeling voor de andere feiten gehandhaafd. De rechtbank had eerder al een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, en het hof heeft deze straf bevestigd, waarbij het de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte in overweging heeft genomen. Het hof heeft geen bijzondere voorwaarden opgelegd, omdat de verdachte geen bemoeienis van de reclassering wenst.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005758-19
Uitspraak d.d.: 23 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 25 oktober 2019 met parketnummer 18-830319-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979,
thans verblijvende in P.I. Flevoland, HvB Lelystad te Lelystad.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden:
  • Meldplicht bij de reclassering
  • Ambulante behandeling
  • Middelencontrole
  • Opvolgen aanwijzingen van de reclassering.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. F. Tosun, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep ten aanzien van feit 4

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde feit. Hoger beroep tegen deze vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een deels andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 15 december 2018, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere goederen, waaronder drie, althans een aantal, geluidsboxen, merk: Sonos en/of een laptop en/of een iPad en/of een televisie en/of een telefoon en/of kleding en/of een bankpas en/of een autosleutel en/of een accuboor- machine, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte die [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp en/of (daarbij) heeft gezegd: "ik maak je af als je niet meewerkt", althans woorden van een dergelijke dreigende aard en/of strekking;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 15 december 2018, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door tegen die [slachtoffer 1] te zeggen: "ik maak je af als je niet meewerkt" en/of (daarbij) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] te wijzen, althans die [slachtoffer 1] een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, te tonen/voor te houden;
en/of
hij op of omstreeks 15 december 2018, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , [slachtoffer 1] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen die [slachtoffer 1] , die [slachtoffer 1] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen en/of te dulden, te weten het afgeven en/of vervoeren van een aantal goederen, die aan die genoemde [slachtoffer 1] in eigendom toebehoorden;
2. primair
hij in of omstreeks de periode van 12 december 2018 tot en met 15 december 2018, te [gemeente] , althans in de gemeente [plaats] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (huis)sleutel en/of een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2. subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 12 december 2018 tot en met 15 december 2018, te [gemeente] , althans in de gemeente [plaats] , opzettelijk een (huis)sleutel en/of een telefoon, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten: als geleend van genoemde [slachtoffer 2] , wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
3.
hij op of omstreeks 3 november 2018, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan de [adres 26] , in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Huismeesters, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
5.
hij op of omstreeks 23 november 2018, te [plaats] , althans in de [gemeente] , opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a Gemeentewet en/of art. 2.2 APV [plaats] , gedaan door een ambtenaar, te weten [ambtenaar] , burgemeester van [plaats] , belast met de uitoefening van enig toezicht, door -nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem (onder andere) had gevorderd in de periode tussen 6 november 2018 13.50 uur en 6 februari 2019 13.50 uur niet te verblijven in het gebied dat wordt begrensd door [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] , [adres 11] , [adres 12] tot aan [adres 1] en het gebied dat wordt begrensd door de [adres 13] , [adres 6] , [adres 14] , [adres 15] , [adres 16] , [adres 17] , [adres 18] , [adres 19] , [adres 20] , [adres 21] , [adres 22] , [adres 23] , [adres 24] -, hieraan geen gevolg te geven, immers werd hij, verdachte, op 23 november 2018 om 01:02 uur aangehouden op de [adres 21] te [plaats] ; ( art 184 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
6.
hij op of omstreeks 11 november 2018, te [plaats] , althans in de [gemeente] , opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a Gemeentewet en/of art. 2.2 APV [plaats] , gedaan door een ambtenaar, te weten [ambtenaar] , burgemeester van [plaats] , belast met de uitoefening van enig toezicht, door -nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem (onder andere) had gevorderd in de periode tussen 6 november 2018 13.50 uur en 6 februari 2019 13.50 uur niet te verblijven in het gebied dat wordt begrensd door [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] , [adres 11] , [adres 12] tot aan [adres 1] [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] , [adres 11] , [adres 12] tot aan [adres 1] en het gebied dat wordt begrensd door de [adres 13] , [adres 6] , [adres 14] , [adres 15] , [adres 16] , [adres 17] , [adres 18] , [adres 19] , [adres 20] , [adres 21] , [adres 22] , [adres 23] , [adres 24] -, hieraan geen gevolg te geven, immers bevond verdachte zich op 11 november 2018 omstreeks 5.40 uur in/op de weg [adres 25] en/of in/op de [adres 22] , althans op een openbare weg of plaats gelegen in voornoemd gebied.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair

De primair tenlastegelegde diefstal
Het hof acht, evenals de advocaat-generaal en de rechtbank, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de huissleutel en telefoon van aangever [slachtoffer 2] met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen.
De subsidiair tenlastegelegde verduistering
Anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, acht het hof ook de verduistering niet wettig en overtuigend bewezen. Uit het dossier, in het bijzonder de aangifte van [slachtoffer 2] , komt naar voren dat verdachte zich dwingend opstelde in zijn handelen jegens aangever, alsook dat hij grote invloed op aangever uitoefende. Echter, naar het oordeel van het hof kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld op welk moment en hoe verdachte zich de sleutel wederrechtelijk heeft toegeëigend, nu het dossier, in het bijzonder de aangifte, daarover onvoldoende duidelijkheid geeft.
Het hof heeft aldus uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 1 primair

De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 primair als volgt overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat feit 1 primair, te weten afpersing van [slachtoffer 1] op 15 december 2018 te [plaats] , wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de aangifte van [slachtoffer 1] blijkt dat verdachte hem bedreigd heeft met een mes en met bedreigende woorden en dat [slachtoffer 1] zich onder die bedreiging, en uit angst voor verdachte, gedwongen heeft gevoeld verschillende goederen te vervoeren naar de woning van [slachtoffer 2] . De verklaring van [slachtoffer 1] strookt met de door de politie aangetroffen situatie in de woning van [slachtoffer 1] . In de woning van [slachtoffer 1] wordt een afgebroken mes aangetroffen meet het DNA van verdachte erop. Bovendien is er een tweede mes aangetroffen in de woning van [slachtoffer 1] wat past bij de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij door verdachte is bedreigd met twee verschillende messen. De politie treft in de woning van [slachtoffer 2] op 15 december 2018 [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en verdachte aan. Zowel [slachtoffer 1] als [slachtoffer 2] lijken angstig voor verdachte en verklaren, zodra verdachte buiten de woning staat, dat [slachtoffer 1] onder bedreiging spullen heeft moeten afgeven aan verdachte en dat hij deze spullen naar de woning van [slachtoffer 2] heeft moeten brengen. Uit het dossier blijkt dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] elkaar voor de ontmoeting in deze woning op voornoemde datum niet eerder hadden ontmoet. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk dat [slachtoffer 1] vrijwillig zijn spullen naar de woning van [slachtoffer 2] heeft gebracht. Tot slot wordt de aangifte van [slachtoffer 1] eveneens ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 1] , die verklaart dat [slachtoffer 1] , terwijl verdachte op korte afstand achter hem liep, spullen naar zijn auto bracht.”
Het hof verenigt zich met bovenstaande overwegingen en neemt deze over.
Het hof overweegt naar aanleiding van hetgeen ter zitting in hoger beroep is aangevoerd dat het gegeven dat de datum van de waarneming van [getuige 1] niet in zijn verklaring is opgenomen, niet maakt dat de verklaring van [getuige 1] onvoldoende ondersteunend is voor de aangifte. [getuige 1] is in zijn mededelingen zoals opgenomen in het proces-verbaal d.d. 17 december 2018 zodanig specifiek in zijn beschrijving van hetgeen hij anderhalve dag daarvoor heeft waargenomen dat het hof die informatie helder en betrouwbaar acht.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 3

De rechtbank heeft ten aanzien van feit 1 primair als volgt overwogen:
“De rechtbank is (…) van oordeel dat feit 3, de vernieling van een ruit van de woning aan de [adres 26] te [plaats] , wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de bewijsmiddelen in het dossier. Aangever [slachtoffer 2] heeft verklaard dat verdachte de voordeurruit van zijn woning heeft vernield. De aangifte van [slachtoffer 2] wordt ondersteund door de getuigenverklaring van [getuige 2] , die verklaard heeft de stem van verdachte te hebben herkend en hem tegen een deur heeft horen schoppen.”
Het hof verenigt zich met bovenstaande overwegingen en neemt deze over.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs ten aanzien van feit 5 en 6

De rechtbank heeft ten aanzien van feit 5 en 6 onder meer als volgt overwogen:
“De rechtbank is van oordeel dat de feiten 5 en 6 wettig en overtuigend bewezen kunnen worden op grond van de bewijsmiddelen in het dossier. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 6 november 2018 blijkt dat een verbalisant op 6 november 2018 het gebiedsverbod voor een deel van de binnenstad van [plaats] heeft uitgereikt aan verdachte en hem heeft uitgelegd wat de strekking van dit gebiedsverbod is en voor welke periode dit gebiedsverbod geldt. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verdachte, ook al heeft hij het gebiedsverbod niet ondertekend, op de hoogte was van de reikwijdte ervan en wist dat hij zich op 11 november 2018 niet mocht bevinden in de [adres 17] en de [adres 22] te [plaats] en op 23 november 2018 niet in de [adres 21] te [plaats] .”
Het hof verenigt zich met bovenstaande overwegingen en neemt deze over.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 3, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair
hij op 15 december 2018, te [plaats] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van meerdere goederen, waaronder drie geluidsboxen, merk: Sonos en een laptop en een iPad en een televisie en een telefoon en kleding en een bankpas en een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke bedreiging met geweld hierin bestond dat verdachte die [slachtoffer 1] heeft bedreigd met een mes, althans een scherp en puntig voorwerp en daarbij heeft gezegd: "ik maak je af als je niet meewerkt";
3.
hij op 3 november 2018, te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een woning aan de [adres 26] , toebehorende aan Huismeesters, heeft vernield.
5.
hij op 23 november 2018, te [plaats] , opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a Gemeentewet en art. 2.2 APV [plaats] , gedaan door een ambtenaar, te weten [ambtenaar] , burgemeester van [plaats] , belast met de uitoefening van enig toezicht, door -nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem (onder andere) had gevorderd hij in de periode tussen 6 november 2018 13.50 uur en 6 februari 2019 13.50 uur niet te verblijven in het gebied dat wordt begrensd door [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] , [adres 11] , [adres 12] tot aan [adres 1] en het gebied dat wordt begrensd door de [adres 13] , [adres 6] , [adres 14] , [adres 15] , [adres 16] , [adres 17] , [adres 18] , [adres 19] , [adres 20] , [adres 21] , [adres 22] , [adres 23] , [adres 24] -, hieraan geen gevolg te geven, immers werd hij, verdachte, op 23 november 2018 om 01:02 uur aangehouden op de [adres 21] te [plaats] ;
6.
hij op 11 november 2018, te [plaats] , opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens enig wettelijk voorschrift, te weten artikel 172a Gemeentewet en artikel 2.2 APV [plaats] , gedaan door een ambtenaar, te weten [ambtenaar] , burgemeester van [plaats] , belast met de uitoefening van enig toezicht, door -nadat deze ambtenaar hem had bevolen of van hem (onder andere) had gevorderd hij in de periode tussen 6 november 2018 13.50 uur en 6 februari 2019 13.50 uur niet te verblijven in het gebied dat wordt begrensd door [adres 1] , [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] , [adres 11] , [adres 12] tot aan [adres 1] [adres 2] , [adres 3] , [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] , [adres 7] , [adres 8] , [adres 9] , [adres 10] , [adres 11] , [adres 11] , [adres 12] tot aan [adres 1] en het gebied dat wordt begrensd door de [adres 13] , [adres 6] , [adres 14] , [adres 15] , [adres 16] , [adres 17] , [adres 18] , [adres 19] , [adres 20] , [adres 21] , [adres 22] , [adres 23] , [adres 24] -, hieraan geen gevolg te geven, immers bevond verdachte zich op 11 november 2018 omstreeks 05.40 uur in de [adres 17] en in de [adres 22] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

afpersing.

Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.
Het onder 6 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk niet voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging onder meer het volgende overwogen.
“Verdachte heeft zich in een korte periode schuldig gemaakt aan verschillende strafbare feiten. In de eerste plaats heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan afpersing van [slachtoffer 1] door hem met een mes te bedreigen en hem te dwingen tot het afgeven van verschillende goederen. De wijze, waarop de afgifte plaats vond, ging zo ver dat [slachtoffer 1] met verdachte mee moest gaan en deze goederen moest afleveren op een voor hem onbekend adres. Verdachte heeft daardoor een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer en het gevoel van veiligheid van het slachtoffer. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling van een ruit (…) en het meermalen overtreden van een aan hem opgelegd gebiedsverbod, waarmee verdachte geen enkel respect heeft getoond voor andermans eigendommen en waarmee hij voor herhaaldelijke overlast heeft gezorgd.
Verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van de aangevers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , die hem voorafgaande aan de jegens hen gepleegde strafbare feiten alleen maar behulpzaam waren geweest en hem hadden opgevangen. De rechtbank rekent verdachte het voorgaande aan.
Tot slot heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsrapport van VNN van 24 mei 2019. De reclassering schat het recidiverisico in als hoog en adviseert een deels
voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden. De rechtbank constateert
echter dat verdachte ter terechtzitting stellig heeft aangegeven geen bemoeienis te wensen van de reclassering. Zolang verdachte niet openstaat voor hulpverlening, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om met interventies het recidiverisico in te perken en verdachtes gedrag te veranderen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank geen termen aanwezig voor
oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.”
Het hof is van oordeel dat de rechtbank een juiste afweging heeft gemaakt en verenigt zich met bovenstaande overwegingen en neemt deze over.
In aanvulling op bovenstaande overweegt het hof als volgt.
Met de rechtbank heeft het hof bij de bepaling van de hoogte van de straf de LOVS-oriëntatiepunten in acht genomen. Daarnaast heeft ook het hof bij de hoogte van de straf in aanmerking genomen dat verdachte eerder veelvuldig is veroordeeld. Het hof weegt de documentatie van verdachte in strafverhogende zin mee.
Het hof acht minder feiten bewezen dan de advocaat-generaal en de rechtbank, maar zal, gelet op de ernst van de feiten bij de straftoemeting niet naar beneden afwijken van hetgeen door de rechtbank is opgelegd. Gelet op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte, acht het hof – ondanks de vrijspraak ten aanzien van feit 2 – net als de rechtbank – een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden. Anders dan door de advocaat-generaal gevorderd, ziet het hof in onderhavig dossier geen aanleiding om aan verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 57, 63, 184, 317 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 3, 5 en 6 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 3, 5 en 6 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. J.A.A.M. van Veen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 23 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.A.A.M. van Veen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.