Parketnummer: 21-002111-17
Uitspraak d.d.: 22 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 4 april 2017 met parketnummer 16-652434-16 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats 1] (Polen) op [geboortedag 1] 1992,
wonende te [woonplaats] .
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. S.B. Kleerekooper, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing en een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep- ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 26 september 2011 tot en met 18 december 2016 te Harderwijk en/of te Waddinxveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, een groot aantal fietsen, althans meerdere fietsen, althans een fiets, geheel of ten dele toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft weggenomen, immers heeft verdachte (onder meer):
- op 1 juli 2016 te Harderwijk, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het hiervoor omschreven oogmerk, een fiets, toebehorende aan Politie Midden-Nederland, althans aan een ander of anderen dan aan verdachte, weggenomen en/of
- op 1 juli 2016 te Harderwijk, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het hiervoor omschreven oogmerk, een fiets (merk Gazelle), toebehorende aan [aangever 1] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte, weggenomen en/of
- op 18 december 2016 te Waddinxveen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het hiervoor omschreven oogmerk, een fiets (merk Gazelle), toebehorende aan [aangever 2] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte, weggenomen en/of
- op 18 december 2016 te Waddinxveen, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, met het hiervoor omschreven oogmerk, een fiets (merk Gazelle), toebehorende aan [aangever 3] , althans aan een ander of anderen dan aan verdachte, weggenomen;
hij in of omstreeks de periode van 26 september 2011 tot en met 18 december 2016 te Bunschoten-Spakenburg en/of Harderwijk en/of te Waddinxveen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, een groot aantal – te weten (ongeveer) 58 (aangetroffen op 1 juli 2016 in een bungalow te Bunschoten-Spakenburg) en/of 2 (aangetroffen op 1 juli 2016 in een Fiat Doblo te Bunschoten-Spakenburg) en/of 2 (aangetroffen op 18 december 2016 te Waddinxveen) – fietsen, althans meerdere fietsen, in elk geval een fiets, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij ten tijde van de verwerving en/of het voorhanden krijgen van deze fiets(en) wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof, terwijl hij met zijn mededader(s), althans alleen, van (opzet)heling een gewoonte heeft gemaakt;
2.
hij in of omstreeks de periode van 26 september 2011 tot en met 18 december 2016 te Bunschoten-Spakenburg en/of (elders) in Nederland en/of in Polen, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van een of meer natuurlijke personen, te weten (onder meer) verdachte en/of medeverdachte(n) [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten het plegen van (fietsen)diefstallen en/of het helen van (door misdrijf verkregen) fietsen en/of het omkatten van (door misdrijf verkregen) fietsen en/of het vervoeren en/of uitvoeren van (door misdrijf verkregen) fietsen en/of het verkopen van (door misdrijf verkregen) fietsen;
3.
hij op of omstreeks 1 juli 2016 te Harderwijk en/of te Bunschoten-Spakenburg en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, als eigenaar of houder een motorrijtuig, (merk Fiat Doblo), voorzien van het (originele) (Poolse) kenteken [kenteken] , op de weg, te weten (onder meer) [adres] te Harderwijk en/of [adres] te Bunschoten-Spakenburg, heeft laten staan of daarmede over die weg(en) heeft laten rijden, terwijl hij wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat op dat motorrijtuig het kenteken [kenteken] was aangebracht, dat niet ingevolge artikel 36 van de Wegenverkeerswet 1994 aan de eigenaar of houder voor dat motorrijtuig opgegeven kenteken door kon gaan voor een zodanig kenteken dan wel met de kennelijke bedoeling dat teken te doen doorgaan voor een overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften opgegeven buitenlands kenteken of een met toepassing van artikel 37, derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 opgegeven kenteken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde diefstallen op 18 december 2016 heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat door een verbalisant is gezien dat twee mannen aandacht hadden voor de voor een kerk geparkeerde fietsen en er vervolgens ieder op een fiets vandoor gingen en dat de betreffende verbalisant verdachte, die even later werd staande gehouden, als één van de twee mannen heeft herkend. Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde heling van de fietsen die op
1 juli 2016 zijn aangetroffen in de bungalow te Bunschoten-Spakenburg heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verdachte stond ingeschreven op het betreffende adres, dat er verschillende poststukken op naam van verdachte en een ID-kaart van verdachte in de bungalow zijn aangetroffen, dat er daarom van uit moet worden gegaan dat de woning (nog steeds) (mede) in gebruik was bij verdachte en dat verdachte – gelet op de omstandigheden waaronder de fietsen zijn aangetroffen – moet hebben geweten dat deze van diefstal afkomstig waren. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van gewoonteheling, gepleegd in de periode van 14 juni 2016 tot en met 1 juli 2016. De advocaat-generaal heeft ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde aangevoerd dat van een criminele organisatie kan worden gesproken indien een samenwerkingsverband (ook) een gestructureerd karakter heeft. Uit het dossier kan worden afgeleid dat sprake is geweest van planmatigheid, nu alle in en rondom de bungalow aangetroffen fietsen waren voorzien van nieuwe sloten en valse framenummers. Voorts kan uit het dossier worden afgeleid dat verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte 4] , op 1 juli 2016 onderweg was naar de bungalow met twee kort daarvoor door verdachte gestolen fietsen, in een auto met valse kentekenplaten, kennelijk bedoeld om eventuele opsporing te bemoeilijken.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 en 2 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde diefstallen op 18 december 2016 heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte weliswaar ter terechtzitting heeft verklaard dat hij beide fietsen heeft gestolen, maar dat deze verklaring niet strookt met de bevindingen van de politie en zodoende enkel het plegen van de diefstal van één fiets kan worden bewezen. Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde heling van de fietsen in de bungalow te Bunschoten-Spakenburg heeft de raadsman aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte de in de bungalow aangetroffen fietsen voorhanden heeft gehad, nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte gedurende de periode van 14 juni 2016 tot en met 1 juli 2016 in de woning heeft verbleven. De enkele omstandigheid dat in de woning een aantal poststukken en een ID-kaart van verdachte is aangetroffen, is daartoe onvoldoende. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat op grond van het dossier niet kan worden vastgesteld of verdachte een rol heeft gespeeld in de organisatie en zo ja, waar deze rol dan uit heeft bestaan. Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde heeft de raadsman zich, gelet op de bekennende verklaring van verdachte, gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen. De bewijsmiddelen, inhoudende de feiten en omstandigheden die redengevend zijn voor de beslissing dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zijn weergegeven in de bijlage bij dit arrest. Ter nadere onderbouwing van deze beslissing overweegt het hof het volgende.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde diefstallen op 1 juli 2016
Het hof volstaat ten aanzien van het bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en niet door de raadsman vrijspraak is bepleit.
Deze opgave luidt als volgt.
Ten aanzien van het eerste streepje:
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 2 juli 2016, p. 468;
- het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2016, p. 46-48.
Ten aanzien van het tweede streepje:
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 2 juli 2016, p. 468;
- het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2016, p. 47;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] van 2 juli 2016, p. 192 en 195;
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde diefstallen op 18 december 2016
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat op 18 december 2016 te 13.52 uur aangifte is gedaan door [aangever 4] . Zij is de eigenaar van een zwarte Gazelle dames fiets, voorzien van cognackleurige handvaten en zadel. Op haar bagagedrager is een zwart kinderzitje bevestigd. Op 18 december 2016 heeft zij haar fiets omstreeks 09.25 uur neergezet in het fietsenrek voor de kerk aan de Sterrelaan 1 te Waddinxveen. Zij heeft haar fiets afgesloten en de sleutel uit het slot gehaald. Omstreeks 11.25 uur kwam zij de kerk uit en liep richting het fietsenhok. In het fietsenhok zag zij dat haar fiets was weggenomen. Omstreeks 12.00 uur zag zij op de hoek van de Joke Smithoeve met de Jacobshoeve haar fiets staan. Terwijl zij de sleutel in het slot stak en heen en weer bewoog, zag zij dat haar slot niet open ging. Zij vermoedde dat de personen die haar fiets hadden weggenomen haar slot hadden vernield.
Ook [aangever 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van zijn fiets van het merk Gazelle type Ultimate. Op 18 december 2016 heeft hij zijn fiets omstreeks 09.25 uur neergezet in het fietsenrek voor de kerk, gevestigd aan de Sterrelaan 1 te Waddinxveen. Hij heeft zijn fiets afgesloten en de sleutel uit het slot gehaald. Hij is hierna bij de kerk naar binnen gegaan. Omstreeks 11.25 uur kwam hij de kerk uit en liep hij richting het fietsenhok. In het fietsenhok zag hij dat zijn fiets was weggenomen. Omstreeks 12.00 uur zag hij op de hoek van de Joke Smithoeve met de Jacobshoeve zijn fiets staan. Terwijl hij de sleutel in het slot stak en heen en weer bewoog, zag hij dat zijn slot niet open ging. Hij vermoedde dat de personen die zijn fiets hadden weggenomen zijn slot hadden vernield.
Op 18 december 2016 omstreeks 10.30 uur zag verbalisant [verbalisant 1] twee mannen lopen ter hoogte van het kerkgebouw gelegen aan de Sterrenlaan 1 te Waddinxveen. Het viel verbalisant op dat beide personen constant om zich heen aan het kijken waren, waarbij zij meerdere keren in de richting van de gestalde fietsen keken. Verbalisant kreeg hierdoor het vermoeden dat de mannen van plan waren om een fiets weg te nemen en heeft hierop het alarmnummer gebeld. Verbalisant zag vervolgens dat beide personen ieder gebukt stonden bij een fiets en hier kennelijk handelingen bij verrichtten ter hoogte van de achterzijde van de fietsen. Hij zag dat beide personen ieder op een fiets stapten en wegreden in de richting de Mina Druckerhoeve. Hij zag dat een van de fietsen voorzien was van een zwartkleurig kinderzitje bevestigd op de achterzijde van deze fiets. Later zag hij op de Mina Druckerhoeve de verdachten lopen op het trottoir komende uit de richting van de Zuidplaslaan en gaande in de richting van het Zonnehof. Verbalisant herkende beide verdachten direct als de personen die de fietsen eerder bij het kerkgebouw hadden weggenomen. Op 18 december 2016 omstreeks 11.13 uur werd verbalisant gebeld door een medewerker van politie Waddinxveen. Hij hoorde deze medewerker zeggen dat er een mogelijke verdachte was staande gehouden op de Visserhoeve te Waddinxveen. Verbalisant zag bij deze politiemedewerkers een persoon staan die hij direct herkende als NN1. Hij herkende NN1 aan zijn jas en zijn opvallende smalle gezicht. Verbalisant zag dat NN1 hierna werd aangehouden.
Verbalisant [verbalisant 2] hoorde via de portofoon van een collega dat de twee verdachten zich hadden opgesplitst en zich vermoedelijk ophielden in de buurt van de Zuidplaslaan in Waddinxveen. Omstreeks 11.10 uur reed hij op de Kuyperhoeve in Waddinxveen en zag in de verte dat een jongen in zijn richting kwam lopen die voldeed aan het signalement van een van de twee personen. Hij zag dat de jongen zijn kant op keek, zichtbaar schrok, zich omdraaide en van verbalisant wegrende de wijk in. Vervolgens is verbalisant snel achter de jongen aangefietst en heeft verder gezocht naar de persoon.
De melder en tevens getuige herkende de staande gehouden persoon als de verdachte van de fietsendiefstal. Vervolgens is verdachte aangehouden.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep bekend dat hij bij de diefstallen op
18 juli 2016 betrokken is geweest. Het hof acht de verklaring van verdachte, voor zover inhoudende dat hij beide fietsen in zijn eentje heeft weggenomen, gelet op al het voorgaande, niet aannemelijk. Aldus is het hof, net als de rechtbank, van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van beide diefstallen, gepleegd op 18 december 2016.
Nu het hof zowel beide ten laste gelegde diefstallen op 1 juli 2016 als beide ten laste gelegde diefstallen op 18 december 2016 bewezen acht, zal verdachte worden vrijgesproken van de heling van deze fietsen zoals ten laste gelegd onder feit 1.
Ten aanzien van de onder 1 ten laste gelegde heling
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat verbalisanten, in verband met de stijging van het aantal fietsendiefstallen, een zogenoemde lokfiets met een peilbaken hebben geplaatst aan de [adres] te Harderwijk. Kort hierop kregen verbalisanten een melding dat het peilbaken in beweging was en zich bevond op [adres] te Harderwijk. Verbalisanten zijn hierop naar genoemde locatie gereden en zagen daar een blauwe Fiat Doblo met daarin de lokfiets staan. Toen het voertuig even later wegreed, zagen verbalisanten twee mannen in de auto zitten. Verbalisanten zijn het voertuig gevolgd en kwamen uiteindelijk uit op [adres] te Bunschoten-Spakenburg. Aldaar kregen verbalisanten het gevoel dat de inzittenden van het voertuig hen in de gaten hadden, doordat zij hun snelheid verhoogden en richting het centrum reden. Het voertuig werd op een parkeerplaats aan de [adres] geparkeerd en de twee inzittenden renden weg. Beide inzittenden zijn hierop aangehouden. Het betroffen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] . Collega [verbalisant 3] kende verdachte ambtshalve en wist dat verdachte verbleef op camping [camping] , gelegen aan [adres] te Bunschoten-Spakenburg, [adres] . Verbalisanten zijn hier op
1 juli 2016 naartoe gegaan.
Op het terrein van de bungalow stond een niet afgesloten schuur waarvan de deur op een kier stond. Verbalisanten zagen dat er in deze schuur minstens tien fietsen opeengestapeld lagen en dat het vrij nieuwe fietsen waren die alle voorzien waren van nieuwe sloten. Naast de fietsen in de schuur werden ook in de bungalow zelf en in een aanhanger die op het perceel stond nog tientallen fietsen aangetroffen. Hiervan waren de sturen in de lengterichting gedraaid, de zadels eraf en de trappers gedemonteerd. Overal lag ook gereedschap. Tevens lagen in de bungalow tientallen stickers met vermoedelijk valse framenummers, tientallen (lege) verpakkingen met fietssloten en meerdere valse sleutels (lopers).
De stickers met framenummers zijn later onderzocht. Omdat er meerdere stickers waren met
hetzelfde framenummer en het lettertype afweek van de originele framenummers, waren de
stickervellen met framenummers vals.
Tevens zagen verbalisanten in de woning veel attributen liggen die thuis horen op fietsen, zoals fietstassen, jasbeschermers en zadels. Verbalisanten hadden dan ook het vermoeden dat de bungalow gebruikt werd voor het omkatten van fietsen. Hierbij worden kenmerkende attributen verwijderd, de sloten vervangen en de originele framestickers vervangen door valse.
Alle in beslag genomen fietsen zijn onderzocht op merk, kleur, bijzonderheden enz. Uit dit onderzoek zijn in totaal 17 aangiften gevonden. Van de meeste fietsen was het framenummer verwijderd. Het originele framenummer is een papieren sticker waarover heen gelakt is. Op veel aangetroffen fietsen was reeds een valse sticker geplakt op de plek, waar de originele sticker had gezeten. De 17 aangiftes van de fietsen waarvan een eigenaar is gevonden, zijn in het dossier opgenomen.
De bungalow bestond uit twee slaapkamers. In beide slaapkamers lag een matras op de grond. In de gehele woning lag overal op de grond rondslingerende kleding, schoenen en tassen met kleding.
Verdachte heeft bij de politie alsook ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij de bungalow aan [adres] te Bunschoten-Spakenburg als postadres gebruikte, maar dat hij daar op of omstreeks 1 juli 2016 niet heeft verbleven. Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig. In de woning zijn verschillende persoonlijke spullen van verschillende verdachten aangetroffen. Onder deze spullen bevonden zich meerdere, recente poststukken gericht aan verdachte, waaronder een brief van het UWV van
23 juni 2016, een brief van [bedrijf] van 24 juni 2016 en aanmaningen van het CJIB van 19 april 2016 en 23 april 2016. Ook het identiteitsbewijs van verdachte, iets waarover je in beginsel dagelijks beschikt, lag in de woning. Daar komt bij dat verdachte wisselend heeft verklaard over waar hij op dat moment woonachtig was. In eerste instantie heeft hij verklaard dat hij zou verblijven op [adres] te Lunteren. Navraag bij receptionisten van deze camping, waarbij foto’s zijn getoond van verdachte, leverde echter op dat beide receptionisten verdachte niet herkenden en dat verdachte niet stond ingeschreven op deze camping. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat hij toen woonachtig was in Amersfoort.
De verhuurder van de woning, getuige [getuige] , heeft verklaard dat er, naast degene die de huur betaalde, meerdere personen in de woning hebben verbleven. De getuige heeft tevens verklaard dat hij rond 14 juni 2016 in de woning is geweest en op dat moment en ook daarvoor geen bijzonderheden heeft aangetroffen.
Het hof acht het op grond van deze omstandigheden aannemelijk dat verdachte gedurende een langere periode (geregeld) in de betreffende woning heeft verbleven. Verdachte heeft hiermee de beschikking gehad over de in de woning en in de daarbij behorende schuur aangetroffen fietsen en verdachte moet, gelet op de genoemde omstandigheden waaronder deze zijn aangetroffen, hebben geweten dat deze van misdrijf afkomstig waren. Het hof betrekt bij dit oordeel tevens dat verdachte geen openheid heeft willen geven over het bezit van de fietsen (en dus ook niet over de wijze waarop hij deze heeft verkregen) en dus geen geloofwaardige, hem ontlastende verklaring heeft gegeven voor het voorhanden hebben van die fietsen. Er zijn geen aanwijzingen dat verdachtes wetenschap op een later moment is ontstaan dan op het moment dat verdachte die fietsen voorhanden kreeg, zodat het hof ervan uitgaat dat verdachte ook op het moment van het voorhanden krijgen wist dat deze door misdrijf waren verkregen.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 14 juni 2016 tot en met 1 juli 2016 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van een groot aantal fietsen.
Het hof acht voorts bewezen dat verdachte van het plegen van opzetheling een gewoonte heeft gemaakt, gezien het grote aantal fietsen dat in de woning is aangetroffen. De enkele omstandigheid dat de heling in een relatief kort tijdsbestek heeft plaatsgevonden, doet daaraan niet af.
Ten aanzien van feit 2
Het hof is van oordeel dat voorts wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij de toepassing van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht onder een organisatie wordt verstaan ‘een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste een andere persoon’. Duurzaamheid en structuur lijken daarbij op communicerende vaten: een (zeer) gestructureerde maar relatief kort geleden gevormde groep van personen kan zodoende worden aangemerkt als een organisatie. Uit de rechtspraak volgt derhalve geen vuistregel voor de duur van het bestaan van een criminele organisatie. Anders dan de rechtbank, is het hof dan ook van oordeel dat de periode die in casu ten laste is gelegd niet aan het bewijs van een criminele organisatie in de weg hoeft te staan.
Het hof is van oordeel dat dat het criminele samenwerkingsverband tussen verdachte en zijn medeverdachten een gestructureerd en planmatig karakter had, zodat aan de vereisten voor het aannemen van een criminele organisatie is voldaan. Het hof overweegt daartoe dat uit het dossier volgt dat in de woning en aangrenzende schuur in totaal 58 (in ieder geval deels) van diefstal afkomstige (elektrische) fietsen zijn aangetroffen, welke waren voorzien van nieuwe sloten en/of valse framenummers. Tevens werden grote aantallen sloten, verpakkingen van sloten, stickervellen met valse framenummers, fietsonderdelen, gereedschap en valse sleutels (lopers) in de woning aangetroffen. Een deel van de fietsen lag reeds opgestapeld in een aanhanger om te worden vervoerd. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte samen met meerdere medeverdachten deel uitgemaakt van een criminele organisatie. Dat het hof verdachte in de zaken van enkele medeverdachten buiten de in die zaken aan de orde zijnde bewezenverklaringen van deelneming aan een criminele organisatie heeft gehouden, doet hieraan niet af.
Ten aanzien van feit 3
Het hof volstaat ten aanzien van het bewezenverklaarde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend en niet door de raadsman vrijspraak is bepleit.
Deze opgave luidt als volgt:
- het proces-verbaal van verhoor van verdachte van 2 juli 2016, p. 470;
- het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2016, p. 46;
- het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2016, p. 49.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat: