ECLI:NL:GHARL:2020:5810

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
21-006775-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis in hoger beroep betreffende poging tot doodslag en zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2019. De verdachte, geboren in 1998 en thans verblijvende in de PI Leeuwarden, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling. In hoger beroep heeft de verdachte de vrijspraak van een bedreiging betwist, maar het hof heeft geoordeeld dat hij daarin niet-ontvankelijk is. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd voor zover het aan zijn oordeel was onderworpen. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van de bedreiging, maar veroordeeld voor de andere feiten. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal tot veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van 42 maanden, met bijzondere voorwaarden, toegewezen. Tevens is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.841,19 toegewezen, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de bewijsmiddelen aangevuld en verbeterd, maar de bewezenverklaring van de feiten is juist bevonden. De beslissing omtrent de strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006775-19
Uitspraak d.d.: 21 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 17 december 2019 met parketnummer 18-730160-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998,
thans verblijvende in de PI Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het hoger beroep voor wat betreft feit 2, en tot veroordeling van verdachte ter zake van de onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 1.841,19, bestaande uit € 341,19 aan materiele schade en € 1.500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd en € 45,76 aan proceskosten te worden toegekend. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P. Bollema, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep en de omvang van het appel

De rechtbank heeft bij vonnis van 17 december 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde bedreiging. Ter zake van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot doodslag en de onder 3 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 1.841,19, bestaande uit € 341,19 aan materiele schade en € 1.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten slotte is er aan de benadeelde partij € 45,76 aan proceskosten toegekend.
Tegen dit vonnis is door verdachte onbeperkt hoger beroep ingesteld. Voor zover het hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde feit kan verdachte daarin niet worden ontvangen.
Voor zover het vonnis aan het oordeel van het hof is onderworpen, is het hof van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist. De verweren die in hoger beroep zijn gevoerd, zijn in de kern gelijk aan die in eerste aanleg naar voren zijn gebracht. Op grond van de bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn uitgewerkt - de hierna te noemen aanvullingen/verbeteringen daarbij in aanmerking genomen - wordt vastgesteld dat verdachte aangever met een mes heeft gestoken en niet met een sleutelbos, zoals hij zelf heeft verklaard (feit 1). Het hof is van oordeel dat de rechtbank de verweren omtrent het ontbreken van opzet op de dood (feit 1) en op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (feit 3) terecht en op goede gronden heeft verworpen.
Gezien het voorgaande zal het vonnis worden bevestigd, met dien verstande dat het hof de gebezigde bewijsmiddelen op onderdelen zal aanvullen en verbeteren.

Aanvulling en verbetering bewijsmiddelen:

De bewijsmiddelen zoals die in het vonnis zijn opgenomen worden als volgt aangevuld en/of verbeterd:
Feit 1:
Bewijsmiddel 4:
Aan dit bewijsmiddel wordt als verklaring van [getuige 1] toegevoegd (p. 59): “Ik zag dat het mes een wit handvat had”.
Bewijsmiddel 5:
De raadsman heeft er op gewezen dat in het onder 5 opgenomen letselverslag is vermeld dat de letselbeschrijving naar aanleiding van persoonlijk lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden, terwijl uit de overige informatie lijkt te volgen dat het onderzoek slechts aan de hand van foto’s heeft plaatsgevonden.
Het hof volgt deze constatering van de raadsman. Dit betreft een kennelijke misslag nu in het verslag ook expliciet is vermeld “ Letselbeschrijving aan de hand van:
- anders, nl: meneer heeft eigen foto’s naar ons toegestuurd.”
Het hof schrapt daarom de zinsnede “ - persoonlijk lichamelijk onderzoek”.
Het hof heeft, ook na weglating van genoemde zinsnede, geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid – en daarmee aan de bruikbaarheid voor het bewijs - van de overige inhoud van de letselrapportage.
Feit 3:
Het hof voegt als bewijsmiddel 5 toe:
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 26 juli 2019, p. 31 e.v. voor zover inhoudende:
V: Precies een week geleden.
V: Wat is er toen gebeurd?
A: Hij (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) was bij vrienden en ik was gebeld dat ik daar ook zou komen. Ik heb hem met een glas van de thee geslagen.
V: Waar was dat?
A: [adres] .
Het hof voegt als bewijsmiddel 6 toe:
6. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 1 augustus 2019, p. 103 e.v. voor zover inhoudende:
Ik zag dat [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) een flesje pakte. Dit flesje stond naast mij op tafel. (…) Ik zag dat [verdachte] dat flesje in de richting van het gezicht van [slachtoffer] (het hof begrijpt: aangever) gooide. Ik zag dat [slachtoffer] zijn gezicht met zijn hand beschermde. Ik zag dat het flesje de hand en een deel van het hoofd van [slachtoffer] raakte. (…) [verdachte] stond op een afstand van ongeveer anderhalve meter van [slachtoffer] af.
Nadere overweging:
Het hof constateert dat in de bewijsmiddelen het voorwerp waarmee is gegooid wordt omschreven als (thee)glas en als flesje. Het hof acht deze verschillende benamingen van het voorwerp waarmee is gegooid niet van doorslaggevend belang. Van belang is dat vastgesteld wordt dat zowel verdachte en aangever, als de getuige spreken over een glazen voorwerp waarmee is gegooid.
Conclusie:
De in het vonnis opgenomen bewezenverklaring van feit 1 primair en 3 primair is juist. De bewezenverklaarde feiten zijn strafbaar en verdachte is een strafbare dader. Ook de beslissing omtrent de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij is juist. Een straf gelijk aan het voorarrest, zoals door de raadsman geopperd, is gezien de aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten niet aan de orde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 tenlastegelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H. Akkerman, griffier,
en op 21 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.