ECLI:NL:GHARL:2020:5808

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
21-005781-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de inlichtingenplicht door verdachte in verband met bijstandsuitkering en hennepkwekerij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1991 en wonende te [woonplaats], heeft zijn inlichtingenplicht geschonden door werkzaamheden en inkomsten uit een hennepkwekerij niet op te geven, terwijl hij een bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 8 augustus 2017 tot en met 11 december 2017 opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, wat kon strekken tot bevoordeling van zichzelf. De verdachte was zich bewust van zijn verplichtingen en heeft desondanks geen melding gemaakt van zijn werkzaamheden.

Het hof heeft het hoger beroep van de verdachte tegen het vonnis van de politierechter gedeeltelijk verworpen. De verdachte was vrijgesproken van bepaalde feiten, maar het hof heeft de veroordeling voor het feit met parketnummer 18-120641-18 bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 3 jaren. Het hof heeft overwogen dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk feit was veroordeeld en heeft rekening gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. De beslissing van het hof is gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die ten tijde van het bewezenverklaarde golden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005781-18
Uitspraak d.d.: 21 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 18 oktober 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-120641-18 en 18-120612-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot
  • vernietiging van het vonnis,
  • niet-ontvankelijkverklaring van verdachte in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de vrijspraken van het in de zaken met parketnummer 18-120612-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde;
  • bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 18-120641-18 ten laste gelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. E.J.A. van Leuveren, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het in de zaken met parketnummer 18-120612-18 onder 1 en 2 ten laste gelegde. Hoger beroep tegen deze vrijspraken staat voor verdachte niet open. Het hof zal verdachte daarom ten aanzien van die feiten niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij het hiervoor genoemde vonnis, voor zover in hoger beroep van belang, in de zaak met parketnummer 18-120641-18 veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is, voor zover in hoger beroep van belang, ten laste gelegd dat:
zaak met parketnummer 18-120641-18:
hij in of omstreeks de periode van 08 augustus 2017 tot en met 11 december 2017 te [plaats] en/of te [plaats] , althans in Nederland, in strijd met een hem bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstands)uitkering krachtens die Participatiewet via de gemeente [plaats] , dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, door aan de (afdeling sociale zaken van die) gemeente [plaats] in het geheel niet te melden dat hij in voornoemde periode werkzaamheden had verricht (vanwege hennepkweek) en/of (uit voornoemde werkzaamheden) inkomsten dan wel giften had ontvangen, dan wel dat zijn (recht op) vermogen was toegenomen, zulks terwijl dat toen wel het geval was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Verweren

Ontvankelijkheid openbaar ministerie
De raadsman heeft de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit wegens strijd met het gelijkheidsbeginsel. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het openbaar ministerie, in strijd met de richtlijnen aangaande sociale zekerheidsfraude, een strafrechtelijke vervolging is aangevangen terwijl het benadelingsbedrag onder de in de richtlijn gestelde vervolgingsgrens lag.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude (registratienummer 2016A001, Staatscourant. 2016, 12609) (hierna: Aanwijzing) volgt als uitgangspunt dat zaken met een nadeel kleiner dan € 50.000,- in beginsel niet strafrechtelijk worden afgedaan. Daarop bestaan blijkens de Aanwijzing uitzonderingen. Wanneer sprake is van een dergelijke uitzonderingssituatie, dan
kanworden afgeweken van de hoofdregel en kan de zaak toch strafrechtelijk worden afgedaan.
Uit de Aanwijzing volgt voorts dat de combinatie sociale zekerheidsfraude met een of meer (andersoortige) strafbare feiten, als uitzondering geldt. Als voorbeeld wordt in de Aanwijzing expliciet hennepteelt vermeld. In de onderhavige zaak is deze combinatie van feiten aan de orde.
Hoewel in de onderhavige zaak sprake is van een benadelingsbedrag dat lager is dan € 50.000,-, kon de officier van justitie op grond van het voorgaande in redelijkheid beslissen om over te gaan tot vervolging van de verdachte. Van schending van het gelijkheidsbeginsel bij het nemen van de beslissing tot vervolging van de verdachte is niet gebleken.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Werkzaamheden
De raadsman heeft aangevoerd dat de door verdachte verrichte werkzaamheden, te weten incidenteel (2-3 keer) hennepplanten water geven zonder vergoeding of concrete afspraken daarover, enkel een vriendendienst betroffen en dat verdachte daarom moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Het hof overweegt dat beantwoording van de vraag welke werkzaamheden als ‘werkzaamheden’ in de zin van de Participatiewet gelden en of deze van invloed kunnen zijn op het recht op een uitkering dan wel de hoogte daarvan, bij uitstek is voorbehouden aan de sociale dienst. Verdachte heeft door het nalaten zijn werkzaamheden op te geven, de uitkeringsinstantie niet in staat gesteld om die toets uit te kunnen voeren.
Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij hennep heeft geknipt omdat hij geld nodig had en dat hij voor het knippen € 200,- heeft ontvangen. Reeds daarom kan niet worden gesproken van een vriendendienst. De eis dat de werkzaamheden een structureel karakter dienen te hebben, zoals de raadsman impliceert, wordt niet door het recht gesteld.
Het verweer wordt verworpen.
Opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat (voorwaardelijk) opzet op het niet naleven van de informatieplicht niet kan worden bewezen, aangezien de aard van de werkzaamheden en het ontbreken van een vergoeding maakten dat verdachte de werkzaamheden niet heeft gemeld aan de uitkeringsinstantie.
Vanaf 1 juli 2015 is verdachte een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande op grond van de Participatiewet verstrekt. Op 13 juli 2015 is een (toekennings)beschikking naar verdachte gezonden. Daarin is onder meer vermeld dat hij verplicht is de gemeente [plaats] te informeren over alles wat van invloed is of kan zijn op het recht op bijstand. Om in aanmerking te (blijven) komen voor een uitkering krachtens de Participatiewet, is een uitkeringsgerechtigde onder andere verplicht om alle wijzigingen in de financiële situatie door te geven.
Het hof acht bewezen dat verdachte op de hoogte was van deze verplichting en wist dat het nalaten van het verstrekken van deze informatie kan leiden tot aanpassing of beëindiging van de uitkering. Verdachte heeft desondanks geen werkzaamheden of inkomsten opgegeven gedurende de periode dat hij de uitkering ontving. Het hof acht derhalve opzet op het niet-naleven van de informatieplicht wettig en overtuigend bewezen en verwerpt het verweer.
Nadeelvereiste
De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat, als er sprake zou zijn van schending van de informatieplicht, het toekenningsbesluit niet zou zijn ingetrokken of herzien, omdat de niet-nakoming van deze verplichting niet heeft geleid tot het ten onrechte - of tot een te hoog bedrag - verlenen van bijstand. Daarmee is volgens de verdediging niet voldaan aan het voor- of nadeelvereiste en dient verdachte te worden vrijgesproken
Het hof verwerpt dit verweer. De delictsomschrijving is zodanig geformuleerd, dat voor bewezenverklaring niet vereist is dat het handelen
heeftgeleid tot bevoordeling van zichzelf of een ander, maar
kanleiden tot bevoordeling van zichzelf of een ander.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-120641-18 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak met parketnummer 18-120641-18:
hij in de periode van 8 augustus 2017 tot en met 11 december 2017 te [plaats] en/of te [plaats] ,
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Participatiewet,
opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken,
en dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf,
terwijl hij, verdachte, wist dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een (bijstands)uitkering krachtens die Participatiewet via de gemeente [plaats] , dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming,
door aan de (afdeling sociale zaken van die) gemeente [plaats] in het geheel niet te melden dat hij in voornoemde periode werkzaamheden had verricht (vanwege hennepkweek) en (uit voornoemde werkzaamheden) inkomsten had ontvangen, dan wel dat zijn (recht op) vermogen was toegenomen, zulks terwijl dat toen wel het geval was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-120641-18 bewezen verklaarde levert op:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl het feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op die verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte, die krachtens de Participatiewet een bijstandsuitkering ontving, heeft geen opgave gedaan aan de uitkeringsinstantie van werkzaamheden in een hennepkwekerij en de daaruit voortgevloeide inkomsten. Deze informatie had van invloed kunnen zijn op recht op de uitkering of de hoogte of duur van zijn uitkering.
Het was aan verdachte om dit uit eigen beweging te melden, waarna het aan de sociale dienst was om te bepalen of die feiten en omstandigheden al dan niet gevolgen dienden te hebben voor verdachtes recht op uitkering of de hoogte ervan. Dat verdachte dit heeft nagelaten, valt hem strafrechtelijk te verwijten.
Het hof houdt rekening met de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juni 2020. Daaruit is gebleken dat verdachte niet eerder ter zake van een soortgelijk feit onherroepelijk tot een straf of maatregel is veroordeeld.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze door haar raadsman ter terechtzitting van het hof naar voren zijn gebracht.
Met inachtneming van het voorgaande acht het hof de door de politierechter opgelegde voorwaardelijke taakstraf van 50 uren, subsidiair 25 dagen hechtenis, passend bij het bewezenverklaarde feit. Anders dan de politierechter acht het hof een proeftijd voor de duur van 3 jaren aangewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-120612-18 onder 1 en 2 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-120641-18 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-120641-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.T. Wemes en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers, griffier,
en op 21 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.