ECLI:NL:GHARL:2020:5767

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
21-003011-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belemmering van politie bij inbeslagname geluidsinstallatie na geluidsoverlast

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1985, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot een geldboete van 175 euro, die bij gebreke van betaling vervangen zou worden door drie dagen hechtenis. De zaak betreft een incident waarbij de verdachte de politie heeft belemmerd bij de inbeslagname van zijn geluidsinstallatie, na klachten over geluidsoverlast. De politie had op 27 januari 2017 geprobeerd de geluidsinstallatie in beslag te nemen, maar de verdachte weigerde mee te werken en voerde aan dat de politie zich niet had gelegitimeerd bij het binnentreden van zijn woning.

Het hof heeft vastgesteld dat de verbalisanten zich niet hebben gelegitimeerd, wat een vormverzuim oplevert. Echter, het hof oordeelt dat dit verzuim niet leidt tot vrijspraak, omdat de verdachte eerder al door de politie was gewaarschuwd over geluidsoverlast en de inbeslagname van zijn apparatuur. Het hof concludeert dat de verdachte opzettelijk de politie heeft belemmerd in de uitvoering van hun wettelijk voorschrift, en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten.

De strafoplegging van de politierechter wordt door het hof bevestigd, waarbij de verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van 175 euro, met de mogelijkheid van drie dagen hechtenis bij gebreke van betaling. Het hof vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking en doet opnieuw recht in deze zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003011-18
Uitspraak d.d.: 20 juli 2020
Tegenspraak
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 28 mei 2018 met het parketnummer 18-017724-17 in de strafzaak inzake de verdachte

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,

wonende te [woonadres] , [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het gerechtshof van 6 juli 2020.
Het gerechtshof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, inhoudende dat het gerechtshof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en dezelfde beslissingen (hieronder weergegeven) zal nemen als de politierechter.
Het gerechtshof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd.

Het vonnis waartegen het hoger beroep is gericht

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de politierechter de eerder uitgevaardigde strafbeschikking vernietigd en de verdachte ter zake van het aan hem ten laste gelegde feit veroordeeld tot een geldboete van honderdvijfen-zeventig euro, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door drie dagen hechtenis.
Het gerechtshof zal dat vonnis om proceseconomische redenen vernietigen en zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 januari 2017 te [plaats] , opzettelijk een handeling, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te weten het in beslag nemen van een geluidsinstallatie (op grond van artikel 96 Wetboek van Strafvordering), door een of meer ambtenaren, belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, te weten [verbalissant 1] , hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland, en/of
[verbalissant 2] , hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Nederland, en/of [verbalissant 3] , hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Nederland, en/of [verbalissant 4] , inspecteur van politie Eenheid Noord-Nederland, heeft belet, belemmerd en/of verijdeld.

Verweren van de verdachte

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aangevoerd dat sprake is van onrechtmatig binnentreden in zijn woning door de verbalisanten. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat de verbalisanten zich in strijd met de Wet op het binnentreden niet hebben gelegitimeerd. De verdachte wilde beslist dat de politie dit deed, vanwege berichten in de media over het optreden van nep-agenten in gestolen politie-uniformen.
Daarnaast heeft hij aangevoerd dat de verbalisanten hem niet eerst in voldoende mate in staat hebben gesteld kennis te nemen van de door hen aan hem getoonde machtiging tot binnentreden. Dit dient te leiden tot vrijspraak, aldus de verdachte.
Het gerechtshof overweegt hierover het volgende.
Ingevolge artikel 1, eerste lid van de Algemene wet op het binnentreden dienen de desbetreffende verbalisanten zich voorafgaand aan het binnentreden te legitimeren.
Uit het tweede lid volgt dat van deze verplichting kan worden afgeweken indien legitimatie naar redelijke verwachting ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is, dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt ten aanzien van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Vaststaat dat de verbalisanten zich niet hebben gelegitimeerd voorafgaand aan het binnentreden. Niet gebleken is dat ten tijde van het binnentreden sprake is geweest van één van deze drie omstandigheden. Derhalve is sprake van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Anders dan de verdachte is het gerechtshof van oordeel dat dit verzuim niet dient te leiden tot vrijspraak (als gevolg van bewijsuitsluiting, zo begrijpt het gerechtshof het verweer van de verdachte). Het gerechtshof overweegt hiertoe dat de politie reeds eerder op de avond bij hem aan de deur is geweest in verband met een eerdere klacht over geluidsoverlast. De verdachte is toen een bon aangezegd in verband met de door de verbalisanten ter plaatse geconstateerde geluidsoverlast die de verdachte veroorzaakte. De politie heeft de verdachte toen ook voorgehouden dat zijn geluidsapparatuur in beslag zou worden genomen bij een volgende constatering van geluidsoverlast.
Gelet hierop kan het niet anders zijn dat het voor de verdachte duidelijk was dat hij bij de tweede keer dat de politie aan zijn deur was weer met politieambtenaren van doen had.
De in de tenlastelegging genoemde verbalisanten hebben de verdachte ook op de hoogte gesteld van het doel van hun komst, namelijk om zijn geluidsapparatuur in beslag te nemen in verband met zijn eerdere overtreding van het verbod op geluidsoverlast op die avond. Bedoelde verbalisanten waren in uniform gekleed en in het bezit van een machtiging tot binnentreden.
Op grond van het bovenstaande acht het gerechtshof het geconstateerde vormverzuim van het achterwege blijven van legitimatie door de politie van zodanig geringe aard dat daardoor geen nadeel is veroorzaakt. Om die reden kan worden volstaan met de enkele constatering van dat vormverzuim, zonder verdere consequenties daaraan te verbinden.
Ingevolge artikel 2, tweede lid van de Algemene wet op het binnentreden dient de machtiging (zo mogelijk) te worden getoond.
Aan dat voorschrift is hier voldaan. Het gerechtshof stelt vast dat uit het politieonderzoek blijkt dat de verbalisanten de machtiging tot binnentreden aan de verdachte hebben gegeven zodat hij die kon bekijken en lezen. Niet vereist is daarbij dat de politie pas mag binnentreden dan nadat de verdachte de machtiging helemaal - van a tot z - heeft uitgelezen. De machtiging tot binnentreden is opgenomen onder de processtukken. Het betreft een document van één pagina. Ook een niet geoefend lezer van een dergelijk document kan in korte tijd lezen waarover het gaat.
De verdachte heeft daarop tegen de politie gezegd niet mee te willen werken. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte daarnaast ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan het aan hem ten laste gelegde feit. Hiertoe heeft hij aangevoerd dat hetgeen de verbalisanten hebben opgeschreven over zijn handelswijze richting de verbalisanten niet op waarheid berust. Hij heeft verklaard dat hij enkel heeft geprobeerd één van de verbalisanten, die langs hem heen zijn huis is binnen gegaan, met een handgebaar te vermanen niet verder naar binnen te gaan, om te voorkomen dat zijn dure ras-katten uit huis zouden kunnen ontsnappen.
Evenals de advocaat-generaal heeft het gerechtshof geen enkele aanleiding te twijfelen aan hetgeen de verbalisanten hebben opgeschreven over de - de verbalisanten belemmerende - handelingen van de verdachte. Het gerechtshof hecht geen geloof aan de andersluidende lezing van de verdachte over hetgeen er is voorgevallen tussen hem en de verbalisanten.
Op grond van het bovenstaande verwerpt het gerechtshof de bewijsverweren van de verdachte.

Bewezenverklaring

Op grond van wettige bewijsmiddelen acht het gerechtshof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 januari 2017 te [plaats] opzettelijk een handeling, ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, te weten het in beslag nemen van een geluidsinstallatie (op grond van artikel 96 Wetboek van Strafvordering), door ambtenaren, belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, te weten [verbalissant 1] , hoofdagent van politie eenheid Noord-Nederland, [verbalissant 2] , hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Nederland, [verbalissant 3] , hoofdagent van de politie Eenheid Noord-Nederland, en [verbalissant 4] , inspecteur van politie Eenheid Noord-Nederland, heeft belemmerd.
Het gerechtshof acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk enige handeling, door een ambtenaar belast met het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belemmeren.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict en de omstandigheden waaronder dat delict is begaan, mede gelet op de persoon van de verdachte, zoals daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Met betrekking tot de aard en de ernst van het bewezen verklaarde delict heeft het gerechtshof in het bijzonder gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast heeft het gerechtshof acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte door zijn handelen blijk heeft gegeven van een gebrek aan respect jegens de desbetreffende politiefunctionarissen en hun gezag heeft geprobeerd te ondermijnen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het gerechtshof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 5 juni 2020, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld ter zake van een soortgelijk delict. Wél heeft hij in 2006 een transactie geaccepteerd ter zake van de verdenking van rijden onder invloed. Aldus zijn geen justitiële antecedenten aanwezig die van substantieel belang zijn bij de strafoplegging.
Voorts heeft het gerechtshof acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep is gebleken.
Daarbij heeft het gerechtshof rekening gehouden met de financiële draagkracht van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken, alsmede met de omstandigheid dat het bijna drie-en een-half jaar is geleden dat het strafbare feit is gepleegd.
Gelet op al deze omstandigheden onderling en in samenhang bezien en uit een oogpunt van normhandhaving en vergelding, is het gerechtshof van oordeel dat de oplegging van de
geldboete die de politierechter heeft opgelegd en die is gevorderd door de advocaat-generaal passend en geboden is. Het gerechtshof zal die straf daarom opleggen.
Het bovenstaande houdt tevens in dat de eerder uitgevaardigde strafbeschikking zal worden vernietigd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het gerechtshof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 63 en 184 van het Wetboek van Strafrecht. Deze wettelijke voorschriften zijn toegepast zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Vernietigt de eerder uitgevaardigde strafbeschikking d.d. 6 februari 2017 onder CJIB nummer 8132 5420 0285 2695.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 175,00 (honderdvijfenzeventig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van H. Kingma, griffier,
en op 20 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Pennink is buiten staat dit arrest te ondertekenen.