ECLI:NL:GHARL:2020:5723

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
19/01718
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanmaningskosten en betekeningskosten dwangbevel, proceskostenvergoeding bezwaar

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 november 2019, waarin het bezwaar van belanghebbende tegen aanmaningskosten en kosten voor de betekening van een dwangbevel werd afgewezen. De invorderingsambtenaar, het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn, had aan belanghebbende aanmaningskosten van €7 en betekeningskosten van €53 in rekening gebracht. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze kosten, maar de invorderingsambtenaar verklaarde het bezwaar tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding en verminderde de aanmaningskosten tot nihil. Het bezwaar tegen de betekeningskosten werd gegrond verklaard, maar de invorderingsambtenaar wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

Het Hof heeft vastgesteld dat de invorderingsambtenaar de kosten voor de betekening van het dwangbevel had verminderd, maar dat het verzoek om proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht was afgewezen. Het Hof oordeelde dat de inschakeling van professionele rechtsbijstand voor het schrijven van de tweede brief niet redelijk was, aangezien de gronden in beide brieven niet wezenlijk verschilden. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep ongegrond. Er werd geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01718
uitspraakdatum: 28 juli 2020
Uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 12 november 2019, nummer Awb 19/714, in het geding tussen belanghebbende en
de
invorderingsambtenaarvan
het Gemeenschappelijk Belastingkantoor Lococensus-Tricijn(hierna: de invorderingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De invorderingsambtenaar heeft aan belanghebbende aanmaningskosten en kosten voor de betekening van een dwangbevel in rekening gebracht.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de invorderingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar het bezwaar tegen de aanmaningskosten niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en de aanmaningskosten ambtshalve verminderd tot nihil. De invorderingsambtenaar heeft het bezwaar tegen de kosten voor betekening van het dwangbevel gegrond verklaard en de betekeningskosten verminderd tot nihil. De invorderingsambtenaar heeft het verzoek om vergoeding van proceskosten afgewezen.
1.3.
Belanghebbende is tegen het besluit inzake de proceskosten in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. De invorderingsambtenaar heeft verklaard van dat recht geen gebruik te willen maken. Belanghebbende heeft binnen de gestelde termijn van twee weken daarop niet gereageerd. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De invorderingsambtenaar heeft met dagtekening 28 juli 2018 een aanmaning aangemaakt en € 7 aanmaningskosten in rekening gebracht. De invorderingsambtenaar heeft met dagtekening 11 september 2018 een dwangbevel betekend en hierbij € 53 kosten in rekening gebracht.
2.2.
Belanghebbende, advocaat van beroep, heeft bij brief van 22 oktober 2018 bezwaar gemaakt. Het bezwaarschrift luidt als volgt:
“Ondergetekende, de heer [X] , wonende aan het adres [a-straat] 23 te [Z] , maakt hierbij bezwaar tegen de in kopie bijgevoegde dwangbevel van 11 september 2018. Ondergetekende acht deze beschikking in strijd met de betreffende en hieraan ten grondslag gelegde wettelijke bepalingen, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de overige ter zake geldende bepalingen. Belanghebbende is tevens van mening dat de beschikking berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Omdat ik of mijn vrouw ontkennen, zoals u stelt, dat u eerder een aanslagbiljet en/ of aanmaning heeft gestuurd.
Niet wij, maar uw organisatie moet, bij onze betwisting, bewijzen dat wij dat gesteld verzonden/ gesteld ontvangen aanslagbiljet/ en/ of gesteld verzonden/ gesteld ontvangen aanmaning wél hebben ontvangen.
Wij kunnen niet bewijzen dat u een bepaald stuk wel heeft gezonden c.q. wij kunnen niet bewijzen dat wij iets niet hebben ontvangen.
Nota bene: het gaat hierom een aanslagbiljet, dat een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht is. Heeft u een postregistratie van het gesteld verzonden aanslagbiljet c.q. aanmaning?
Nee, dat kan niet, want wij hebben NOOIT GEEN AANSLAGBILJET C.Q. AANMANING ONTVANGEN. Heeft u het aanslagbiljet/ aanmaning aangetekend verzonden? Nee!
Omdat het dwangbevel onjuist/ onterecht is, zijn de in rekening gebrachte kosten ook onjuist.
Overigens: die kosten zijn gelet op de uitgevoerde handeling, dat wil zeggen het opstellen met een druk op de knop van de computer/ een standaard-stuk, zonder originele handtekening, gevolgd door normale verzending per post, exorbitant hoog, daarbij de opmerking dat het niet gaat om de persoonlijke afgifte van een dwangbevel door bijvoorbeeld een deurwaarder. Uw zijde moet uitleggen waar de kosten op gebaseerd zijn.
Alvorens de gronden van het bezwaar verder aan te vullen, verzoek ik u om mij de op de zaak betrekking hebbende stukken toe te sturen, voor zover u in het vorenstaande geen aanleiding mocht zien om ambtshalve terug te komen op de bestreden beschikking.”
2.3.
Op 14 januari 2019 heeft de invorderingsambtenaar de ontvangst van het bezwaarschrift tegen de kosten voor betekening van het dwangbevel bevestigd. In deze brief heeft de invorderingsambtenaar de gronden samengevat en aangegeven voornemens te zijn het bezwaar af te wijzen. Onder het kopje “Toelichting” staat voorts dat de invorderingsambtenaar voornemens is uit coulance de kosten van het dwangbevel af te boeken. Belanghebbende is in de gelegenheid om vóór 28 januari 2019 te reageren. Bij de brief zijn een kopie van de aanslag en de aanmaning gevoegd.
2.4.
Op 8 februari 2019 heeft de invorderingsambtenaar een herinnering gestuurd. Belanghebbende is in de gelegenheid gesteld om vóór 22 februari 2019 te reageren.
2.5.
Op 15 februari 2019 heeft een kantoorgenoot van belanghebbende, [C] , een aanvullende brief gestuurd. De inhoud luidt als volgt:
“De heer [X] , hierna ook te noemen belanghebbende, wonende te [Z] aan het adres [a-straat] 23, woonplaats gekozen hebbend bij [A] Advocaten, gevestigd aan het adres [b-straat] 6a te [B] , ten kantore van mr. [C] , advocaat, die in deze zaak tot gemachtigde wordt gesteld met het recht van substitutie, stelt zich bij dezen als gemachtigde ter zake de bezwaarprocedure tegen de beschikking die op 11 september 2018 genomen werd.
Cliënt heeft uw brief van 29 oktober 2018 in goede orde ontvangen. Daarbij heeft uw organisatie de ontvangst van zijn bezwaarschrift bevestigd. U bevestigde cliënt dat hij bezwaar maakte tegen de invorderingskosten die verband houden met opgemelde belastingaanslag.
Nadien heeft cliënt niets meer van u vernomen.
Cliënt heeft bij zijn bezwaarschrift van 22 oktober 2018 gedingstukken opgevraagd, maar deze ook niet gekregen.
Cliënt kan zich gelet op het feit dat hij geen eerste factuur, 2e factuur, herinnering c.q. aanmaning heeft gekregen en hij na uw bericht van 29 oktober 2018 helemaal niets meer heeft gehoord, niet aan de indruk onttrekken dat uw postverzendingssysteem/ postregistratie/ adresregistratie mankementen vertoont, als gevolg waarvan hij bepaalde stukken niet krijgt.
Bij dezen verzoek ik u mij de gedingstukken te doen toekomen, voor zover u in het vorenstaande geen aanleiding mocht zien om ambtshalve terug te komen op de bestreden beschikking.
En in dat geval moet € 60.- (€ 7,- aanmaningskosten en € 53,- betekeningskosten) worden betaald op mijn derdengeldenrekening (zie mede hieronder).
Cliënt betaalde door de jaren heen altijd braaf de aan uw organisatie verschuldigde kosten.
Cliënt ontkende al, zoals u stelt, dat u eerder een aanslagbiljet en/ of aanmaning heeft gestuurd.
Cliënt kan niet bewijzen dat uw organisatie een bepaald stuk wel heeft gezonden c.q. mijn cliënt kan niet bewijzen dat hij iets niet heeft ontvangen.
Omdat het dwangbevel onjuist/ onterecht is, zijn de in rekening gebrachte kosten ook onjuist.
Overigens: die kosten zijn gelet op de uitgevoerde handeling, dat wil zeggen het opstellen met een druk op de knop van de computer/ een standaard-stuk, zonder originele handtekening. gevolgd door normale verzending per post, exorbitant hoog, daarbij de opmerking dat het niet gaat om de persoonlijke afgifte van een dwangbevel door bijvoorbeeld een deurwaarder. Uw zijde moet uitleggen waar de kosten op gebaseerd zijn.
Bij een gehele of gedeeltelijke tegemoetkoming aan de bezwaren van belanghebbende, verzoekt belanghebbende u om een vergoeding van de kosten voor de verleende rechtsbijstand conform het besluit proceskosten bestuursrecht. Namens belanghebbende verzoek ik u om in de beslissingen op bezwaar tegelijk een uitspraak te doen over de vergoeding van de gemaakte proceskosten. De vergoeding kan worden overgemaakt op rekeningnummer [00000] ten name van Stichting [D] onder vermelding van [E] .”

3.Geschil

In geschil is of het verzoek om proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase terecht is afgewezen. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het inschakelen van professionele rechtsbijstand redelijk was. Tussen partijen is niet in geschil dat niet aan het toekennen van een proceskostenvergoeding in de weg staat dat een advocaat rechtsbijstand krijgt van een kantoorgenoot.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Het Hof stelt aan de hand van vergelijking van de tekst van de onder 2.2. en 2.5. geciteerde brieven vast dat de tweede, door de gemachtigde geschreven brief dezelfde gronden bevat als de eerste, door belanghebbende geschreven brief. Het perspectief in de brieven verschilt weliswaar, maar dit maakt de gronden in beide brieven niet verschillend of aanvullend. Verder bevat de tweede brief een aanvulling op de feiten, namelijk de gebeurtenissen sinds de verzending van de eerste brief, en is de tweede brief breedsprakiger. Dit alles voegt voor de beoordeling van het bezwaar niets toe. De invorderingsambtenaar heeft daarom kunnen beslissen dat de inschakeling van professionele bijstand voor het schrijven van de tweede brief niet redelijk was.
4.2.
De invorderingsambtenaar heeft het verzoek mogen weigeren.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, raadsheer, in tegenwoordigheid van mr. A. Vellema als griffier.
De beslissing is op 28 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak Het lid van de enkelvoudige kamer,
te ondertekenen.
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 juli 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.