ECLI:NL:GHARL:2020:5719

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 juli 2020
Publicatiedatum
21 juli 2020
Zaaknummer
19/00370
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking hoger beroep en verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke belastingzaak

In deze zaak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2019, nr. UTR 18/544. De heffingsambtenaar van de Gemeentebelastingen Amstelland heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 13 juli 2020 hebben partijen een compromis bereikt, waarna belanghebbende zijn hoger beroep mondeling heeft ingetrokken. De heffingsambtenaar heeft ook zijn incidenteel hoger beroep mondeling ingetrokken. Op 14 juli 2020 heeft belanghebbende het Hof schriftelijk verzocht om de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten, die hij had gemaakt in verband met het hoger beroep.

Het Hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat volgens artikel 8:75a, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een verzoek om proceskostenvergoeding tegelijk met de intrekking van het hoger beroep moet worden gedaan. Aangezien belanghebbende zijn verzoek pas na de mondelinge intrekking heeft ingediend, is het verzoek niet-ontvankelijk verklaard. Het Hof heeft benadrukt dat de omstandigheid dat belanghebbende pas na aanvang van de zitting aanwezig was, niet afdoet aan de vereisten van de wet. Het Hof heeft de procedure en de gevolgen daarvan voorgehouden aan partijen, maar belanghebbende heeft geen voorbehoud gemaakt ten aanzien van de proceskosten.

Uiteindelijk heeft het Hof besloten het verzoek van belanghebbende niet-ontvankelijk te verklaren en het onderzoek te sluiten. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en is openbaar uitgesproken op 28 juli 2020. Belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak een verzetschrift indienen bij het Gerechtshof.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/00370
uitspraakdatum: 28 juli 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
om de
heffingsambtenaar van de Gemeentebelastingen Amstelland(hierna: de heffingsambtenaar)
te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende naar aanleiding van de intrekking van het hoger beroep van belanghebbende en het incidenteel hoger beroep van de heffingsambtenaar tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 8 februari 2019, nr. UTR 18/544.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de Rechtbank) van 8 februari 2019, nr. UTR 18/544 hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft tegen deze uitspraak incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.2.
Tijdens het onderzoek ter zitting op 13 juli 2020 hebben belanghebbende en de heffingsambtenaar een compromis bereikt over het hen verdeeld houdende geschil, waarna belanghebbende zijn hoger beroep mondeling heeft ingetrokken. De heffingsambtenaar heeft eveneens ter zitting het incidenteel hoger beroep mondeling ingetrokken.
1.3.
Belanghebbende heeft bij brief van 14 juli 2020 het Hof verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen tot vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten, bestaande uit verletkosten (€ 69,68) en reis- en verblijfkosten.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1.
In geval van intrekking van het hoger beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het hoger beroepschrift is tegemoet gekomen, kan het bestuursorgaan op verzoek van de indiener van het hoger beroep bij afzonderlijke uitspraak worden veroordeeld in de kosten (artikel 8:75a, eerste lid Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), dat op grond van artikel 8:108, eerste lid Awb van overeenkomstige toepassing is verklaard voor het hoger beroep). Artikel 8:75a, eerste lid Awb bepaalt verder dat het verzoek tegelijk met de intrekking van het (hoger) beroep wordt gedaan. Het niet voldoen aan dit laatste vereiste brengt met zich dat het verzoek niet-ontvankelijk wordt verklaard. Ten aanzien van een verzoek om een proceskostenvergoeding in het geval van een mondelinge intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan, geldt - eveneens op straffe van een niet-ontvankelijkverklaring van het verzoek - dat het verzoek mondeling moet worden gedaan tegelijk met de intrekking door het bestuursorgaan (artikel 8:118, tweede lid Awb).
2.2.
Belanghebbende heeft eerst bij brief van 14 juli 2020 het Hof schriftelijk verzocht de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten in hoger beroep, na het bereiken van een compromis en de daarop volgende mondelinge intrekking van zowel het hoger beroep als het incidenteel hoger beroep tijdens zitting de dag ervoor. Nu dit verzoek niet tegelijk met die intrekkingen heeft plaatsgevonden, dient het verzoek op grond van de in 2.1. genoemde bepalingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3.
De omstandigheid dat belanghebbende pas na aanvang van het onderzoek ter zitting in de zittingszaal is verschenen, doet hier niet aan af. Het Hof heeft namelijk in aanwezigheid van belanghebbende de procedure en de zienswijze van het Hof (nogmaals) uiteengezet en de gevolgen daarvan voorgehouden aan partijen. Desgevraagd heeft belanghebbende aangegeven dat een dienovereenkomstige uitspraak van het Hof niet in zijn belang was en dat hij bereid was samen met de heffingsambtenaar de mogelijkheden van een compromis te beproeven. Ook na heropening van het onderzoek ter zitting, na de schorsing, heeft belanghebbende op geen enkel moment een voorbehoud gemaakt ten aanzien van proceskosten. De omstandigheid dat belanghebbende bij het verlaten van het gerechtsgebouw zijn vergissing inzag en dat een gerechtsbode heeft medegedeeld dat belanghebbende zijn verzoek per post naar het Hof zou kunnen sturen, doet evenmin aan het onder 2.2 overwogene af. Vaststaat immers dat belanghebbende zijn verzoek niet tegelijk met de mondelinge intrekking van het (incidenteel) hoger beroep heeft gedaan, zodat het verzoek hoe dan ook niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Hetgeen belanghebbende in zijn brief van 14 juli 2020 heeft aangevoerd, maakt dit niet verschoonbaar.
2.4.
Nu het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard, sluit het Hof het onderzoek en doet uitspraak op de voet van artikel 8:54 Awb. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk.

3.Beslissing

Het Hof verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. V.F.R. Woeltjes, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2020.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen. In verband daarmee is de uitspraak ondertekend door mr. A. van Dongen,
(S. Darwinkel) (A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 28 juli 2020
Ieder van de partijen kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak hiertegen een verzetschrift indienen bij dit Gerechtshof. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen op het verzet te worden gehoord.
Een kopie van deze uitspraak moet bij het verzetschrift worden overgelegd. Het verzetschrift moet zijn ondertekend en ten minste bevatten:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. de vermelding van de uitspraak waartegen het verzet is gericht;
d. de gronden van het verzet, waarbij de bezwaren tegen de uitspraak duidelijk zijn omschreven.
Deze uitspraak vervalt indien het Gerechtshof het verzet gegrond verklaart. De behandeling van het verzoek wordt dan voortgezet in de stand waarin het zich bevond toen deze uitspraak werd gedaan.