In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening en de ambtshalve vermindering van belastingaanslagen. De belanghebbende, aangeduid als [X] [Z], had eerder bij de rechtbank Gelderland een verzoek ingediend tot ambtshalve vermindering van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2014. Dit verzoek was afgewezen door de inspecteur van de Belastingdienst, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk en het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering ongegrond. Belanghebbende ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting op 15 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld. De voorzieningenrechter oordeelde dat de inspecteur geen dwangsom verschuldigd was, omdat de ingebrekestelling door belanghebbende onterecht was gedaan. De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit was nog niet verstreken op het moment van de ingebrekestelling. De voorzieningenrechter bevestigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
De voorzieningenrechter concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld en dat de grieven van belanghebbende geen doel troffen. De uitspraak van het Gerechtshof is openbaar uitgesproken en belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.