In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1972, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 60.050 gram qat, een middel als bedoeld in de Opiumwet. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 6 juli 2020 heeft het gerechtshof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling tot een geldboete van achthonderd euro, bij gebreke van betaling te vervangen door zestien dagen hechtenis.
De verdediging voerde aan dat de staande houding van de verdachte door de politie niet rechtmatig was, omdat de informatie over de ANPR-treffer onduidelijk was. Het hof oordeelde echter dat de politie bevoegd was om de verdachte staande te houden in het kader van een verkeerscontrole. De verdachte had toestemming gegeven voor verder onderzoek, waardoor het bewijs dat werd verkregen, toelaatbaar was. Het hof achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk aanwezig was van de grote hoeveelheid qat en sprak hem vrij van andere tenlasteleggingen.
De strafoplegging werd gematigd tot een geldboete van achthonderd euro, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte kan de boete in zeven termijnen betalen. Het hof heeft de relevante artikelen van de Opiumwet en het Wetboek van Strafrecht toegepast, zoals deze golden ten tijde van het bewezen verklaarde feit.