ECLI:NL:GHARL:2020:5654

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
200.268.908/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ouderlijk gezag en informatieregeling na beëindiging van de gezamenlijke gezagsuitoefening

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over het ouderlijk gezag van een minderjarige, geboren in 2018, uit een relatie tussen de verzoekster (de moeder) en de verweerder (de vader). De moeder heeft in hoger beroep beroep gedaan op de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, die op 7 augustus 2019 had bepaald dat beide ouders gezamenlijk met het gezag over de minderjarige belast zouden zijn. De moeder verzocht het hof om te bepalen dat zij alleen het gezag over het kind zou uitoefenen, omdat de vader zijn verzoek om gezamenlijk gezag had ingetrokken. Het hof oordeelde dat partijen niet de vrije keuze hebben om te bepalen dat de moeder alleen het gezag zal uitoefenen, omdat de wettelijke regeling van het ouderlijk gezag niet aan de vrije bepaling van de ouders is onderworpen. Het hof concludeerde dat de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke uitoefening van het gezag, gezien de escalaties en het gebrek aan communicatie tussen hen. Het hof heeft het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag alsnog afgewezen en de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd. Daarnaast heeft het hof een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder verplicht is de vader maandelijks en vanaf de leeftijd van vier jaar vier keer per jaar schriftelijk te informeren over de gezondheid en ontwikkeling van de minderjarige. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.268.908/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 127418)
beschikking van 14 juli 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.R.P. Ossentjuk te Groningen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
thans zonder advocaat.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna: de rechtbank), van 7 augustus 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 6 november 2019;
- een brief van mr. Ossentjuk van 3 januari 2020 met productie(s);
- een brief van de vader van 18 mei 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 11 juni 2020 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De vader is met kennisgeving afwezig.

3.De feiten

Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Uit de relatie van partijen is [de minderjarige] geboren [in] 2018. [de minderjarige] woont bij de moeder. De vader heeft [de minderjarige] erkend.
4. De omvang van het geschil
4.1
In het inleidend verzoek bij de rechtbank heeft de vader verzocht om een zorgregeling vast te stellen tussen hem en [de minderjarige] en om te bepalen dat de ouders gezamenlijk met het gezag over [de minderjarige] worden belast, dan wel een informatieregeling vast te stellen. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank partijen verwezen naar [C] voor het hulpverleningstraject [D] (hierna: [D] ) en een voorlopige contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] bepaald waarbij [de minderjarige] elke woensdag van 15.00 tot 17.00 uur en elke zondag van 10.00 tot 17.00 uur bij de vader zal verblijven, waarbij de moeder [de minderjarige] brengt en de vader [de minderjarige] weer terugbrengt bij de moeder. Bij de overdrachtsmomenten zullen partijen elkaar kort informeren over [de minderjarige] . Er zullen geen grootouders van [de minderjarige] bij de overdracht zijn. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing over de contactregeling aangehouden. De rechtbank heeft verder bepaald dat de vader voortaan gezamenlijk met de moeder zal zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van deze beschikking. Deze grief betreft de beslissing over het ouderlijk gezag. De moeder verzoekt de beschikking te vernietigen voor zover deze door de intrekking van het verzoek van de vader op 16 september 2019 niet is komen te vervallen, en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de moeder alleen belast zal zijn met het gezag over hun zoon.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De moeder voert aan dat de vader zijn verzoeken bij journaalbericht van 16 september 2019 heeft ingetrokken. Deze intrekking, die plaatsvond na de bestreden beschikking, betrof echter een intrekking door de vader van zijn verzoek om een zorgregeling en – anders dan de moeder mogelijk meent - geen intrekking van het verzoek van de vader omtrent het gezag; daarop was immers al beslist in de bestreden beschikking.
5.2
Op het inleidende verzoek van de vader om gezamenlijk gezag over de kinderen is artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) van toepassing. Ingevolge dat artikel kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.3
Partijen zijn door de rechtbank met de beschikking van 7 augustus 2019 gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] . De moeder wil echter alleen het gezag over [de minderjarige] uitoefenen, zoals voorheen het geval was. Anders dan in eerste aanleg stemt de vader in hoger beroep daar –zoals blijkt uit zijn brief van 18 mei 2020- mee in. Partijen hebben evenwel niet de vrije keuze om te bepalen dat de moeder weer alleen het ouderlijk gezag over [de minderjarige] zal uitoefenen. De wettelijke regeling van het ouderlijk gezag is immers gericht op rechtsgevolgen die niet ter vrije bepaling van de ouders staan. Het hof kan daarom niet zonder meer de wensen van de ouders volgen maar dient het verzoek te toetsen aan het hiervoor genoemde artikel 1:253c BW.
5.4
Het ouderlijk gezag omvat op grond van artikel 1:247 BW de plicht en het recht van de ouder om zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden. Onder verzorging en opvoeding wordt mede verstaan de zorg en verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind, alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. Het ouderlijk gezag brengt een aantal bevoegdheden en verantwoordelijkheden met zich, die nodig zijn voor de in voormeld kader te nemen beslissingen, waarbij gedacht moet worden aan zaken als de schoolkeuze, medische behandelingen, levensbeschouwelijke aangelegenheden of vrijetijdsbesteding. In geval van gezamenlijk gezag worden dergelijke beslissingen samen met de andere gezaghebbende ouder genomen. Voor gezamenlijk gezag is dan ook vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen van enig belang over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans ten minste in staat zijn om vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond het kind kunnen voordoen en wel op een wijze die niet belastend is voor het kind en die zijn veiligheid niet in gevaar brengt zodat het kind niet klem of verloren raakt tussen de ouders.
5.5
Uit de stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen maakt het hof op dat de ouders niet in staat zijn tot een behoorlijke gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag.
De vader heeft in eerste aanleg laten weten dat de relatie tussen partijen heftig was en het taalgebruik tussen hen ruig. De moeder heeft de relatie ook als heftig omschreven en gesteld dat er sprake was van ruzies, bedreigingen en geweld.
Partijen hebben aangegeven dat de verhoudingen tussen hen inmiddels nog verder verstoord zijn geraakt en dat er meermalen -vaak bij de overdracht van [de minderjarige] - escalaties hebben plaatsgevonden. De ouders vertrouwen elkaar niet en beschuldigen elkaar over en weer dat de ander zich steeds misdraagt. Sinds de escalaties tussen partijen in september 2019 is er geen contact meer tussen de ouders geweest. De vader heeft in zijn brief van 18 mei 2020 laten weten dat hij de ruzies en spanningen niet langer aan kan. Ook geeft de vader aan dat [de minderjarige] getuige is geweest van de ruzies tussen de ouders en dat hij dit slecht vindt voor [de minderjarige] . Niet helpend is ook het feit dat de vader geen gezamenlijk gezag meer wíl uitoefenen en zich heeft teruggetrokken uit het leven van [de minderjarige] . Hij heeft ook geen omgang meer met [de minderjarige] . De vader ziet -zoals blijkt uit de inhoud van zijn brief van 18 mei 2020- voor zichzelf nu geen rol in het leven van [de minderjarige] , laat staan als ouder met gezag. Dat belemmert communicatie en overleg tussen de ouders. Het gebrek aan contact of omgang leidt er bovendien toe dat de vader onvoldoende op de hoogte is van de ontwikkelingen in het leven van [de minderjarige] , wat het samen met de moeder nemen van belangrijke beslissingen voor [de minderjarige] nog verder bemoeilijkt.
5.6
Het advies van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) en de rechtbank aan de ouders om in het belang van [de minderjarige] hulp te aanvaarden om de onderlinge verstandhoudingen tussen partijen te verbeteren, is door de ouders niet gevolgd. Na de aanmelding is het hulpverleningstraject [D] van [C] al gestrand. De vader heeft zich toen teruggetrokken en heeft aangegeven -in elk geval voorlopig- geen omgang met [de minderjarige] na te streven. De raad heeft daarna geen aanleiding gezien tot nader onderzoek.
Daar waar de ouders bij de rechtbank nog bereid leken elkaar tegemoet te komen, is inmiddels gebleken dat de onderlinge verhouding nog verder is verslechterd en dat er geen bereidheid meer bestaat om hulp te aanvaarden. In die situatie, en met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, is er naar het oordeel van het hof geen basis voor gezamenlijk gezag. Het hof vindt het daarom in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat het verzoek van de vader om gezamenlijk met de moeder met het gezag belast te worden alsnog wordt afgewezen. In zoverre zal het hof de bestreden beschikking vernietigen.
Informatieregeling
5.7
De vader heeft bij de rechtbank subsidiair verzocht om een informatieregeling vast te stellen als hij niet samen met de moeder met het gezag over [de minderjarige] belast wordt. Nu dit verzoek van de vader in hoger beroep alsnog wordt afgewezen komt het hof toe aan beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een informatieregeling.
5.8
Op grond van artikel 1:377b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is de ouder die met het gezag is belast gehouden de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de minderjarige. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
5.9
De vader heeft verzocht om te bepalen dat hij eens per maand, en vanaf dat [de minderjarige] vier jaar is eens per drie maanden, schriftelijk wordt geïnformeerd over de gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige] , waaronder over de bevindingen van het consultatiebureau en – indien van toepassing - bevindingen van (andere) artsen. Bovendien wenst de vader geïnformeerd te worden over (andere) gewichtige aangelegenheden ten aanzien van [de minderjarige] .
In het verweerschrift bij de rechtbank heeft de moeder aangegeven dat zij er geen moeite mee heeft om de vader op de hoogte te houden over het wel en wee van [de minderjarige] . Het hof is niet gebleken dat het belang van [de minderjarige] zich verzet tegen het vaststellen van een informatieregeling. Het hof zal het verzoek van de vader daarom toewijzen.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 7 augustus 2019 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog af het inleidende verzoek van de vader voor zover hij daarin heeft verzocht te bepalen dat de ouders met gezamenlijk gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2018, worden belast;
stelt de volgende informatieregeling vast:
bepaalt dat de moeder de vader iedere maand en vanaf het moment dat [de minderjarige] vier jaar is vier keer per jaar schriftelijk dient te informeren over de gezondheid en ontwikkeling van [de minderjarige] , waaronder over de bevindingen van het consultatiebureau en -indien van toepassing- bevindingen van (andere) artsen, als ook over (andere) gewichtige aangelegenheden ten aanzien van [de minderjarige] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, C. Koopman en F. Kleefmann, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 14 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.