ECLI:NL:GHARL:2020:5640

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
19/01011
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake waardevaststelling woning en proceskostenvergoeding bezwaar

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juni 2019, betreffende de waardevaststelling van twee woningen in [Z] door de heffingsambtenaar van de gemeente Wierden. De heffingsambtenaar had de waarde van de woningen vastgesteld op respectievelijk € 305.000 en € 79.000 per 1 januari 2017. Na bezwaar van belanghebbende werd de waarde verlaagd naar € 296.000 en € 58.000, en werd een proceskostenvergoeding van € 754,52 toegekend. Belanghebbende ging in beroep, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep stelde belanghebbende dat de waarde van de woning te hoog was vastgesteld en dat de kosten voor het taxatierapport voor beide woningen vergoed dienden te worden. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. Het Hof stelde de waarde van de woning vast op € 270.000, en oordeelde dat de heffingsambtenaar de kosten van het taxatierapport voor beide woningen diende te vergoeden. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond en stelde de totale proceskostenvergoeding vast op € 3.111,04, inclusief het griffierecht.

De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de heffingsambtenaar werd veroordeeld tot het vergoeden van de kosten en het griffierecht aan belanghebbende. De uitspraak is gedaan op 21 juli 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/01011
uitspraakdatum: 21 juli 2020
Uitspraak van de negentiende enkelvoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 14 juni 2019, nummer AWB 18/1987, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de gemeente Wierden (hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onderstaande woningen in [Z] , per waardepeildatum 1 januari 2017 en naar de toestand op die datum, voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op:
 [a-straat] 146: € 305.000 (hierna: de woning);
 [a-straat] 146A: € 79.000.
Tegelijk met deze beschikkingen zijn aanslagen onroerendezaakbelasting 2017 (OZB) voor zover het betreft het eigenaarsgedeelte vastgesteld op:
 [a-straat] 146: € 331;
 [a-straat] 146A: € 85.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de vastgestelde waarde als volgt vastgesteld:
 [a-straat] 146: € 296.000;
 [a-straat] 146A: € 58.000.
Tegelijk heeft de heffingsambtenaar de aanslag OZB van beide woningen dienovereenkomstig verminderd en aan belanghebbende een vergoeding van € 754,52 toegekend voor kosten die belanghebbende heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaarschrift.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze (via beeldbellen) plaatsgevonden op 30 juni 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De woning is een in 1933 gebouwde vrijstaand-geschakelde woning, met een inhoud van 316 m3 en een kaveloppervlakte van 2.400 m2. Op het perceel staan diverse bijgebouwen, te weten een berging, een stal met box en een hooischuur. Tevens is op het perceel een paardenbak aanwezig. De woning is buiten de bebouwde kom van de gemeente Wierden gelegen.
2.2.
De woning is aan de achterzijde geschakeld met [a-straat] 146A. Laatstgenoemd object is enkel toegankelijk via het terrein van de woning. Belanghebbende is tevens eigenaar van [a-straat] 146A.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de heffingsambtenaar:
 de waarde van de woning per waardepeildatum niet te hoog heeft vastgesteld; en
 terecht de kosten van slechts één taxatierapport heeft vergoed.
3.2.
Belanghebbende beantwoordt beide vragen ontkennend, bepleit een waarde van € 253.000 en concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraken op bezwaar en tot vermindering van de bij beschikking vastgestelde waarde en de aanslag OZB. Tevens concludeert belanghebbende tot veroordeling van de heffingsambtenaar in de vergoeding van de kosten van het in het kader van het bezwaar tegen de waardebeschikking van [a-straat] 146A opgestelde taxatierapport.
3.3.
De heffingsambtenaar bepleit dat de waarde niet te hoog is vastgesteld, dat terecht de kosten van slechts één taxatierapport zijn vergoed en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

Vastgestelde waarde
4.1.
Op grond van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt de waarde van de onroerende zaak bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2.
Nu belanghebbende gemotiveerd een lagere waarde bepleit dan de waarde die door de heffingsambtenaar is vastgesteld, dient de heffingsambtenaar aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde waarde niet te hoog is. Slaagt de heffingsambtenaar niet in de op hem rustende bewijslast, dan brengt een redelijke verdeling van de bewijslast met zich dat het aan belanghebbende is om aannemelijk te maken dat de door hem bepleite waarde niet te laag is.
4.3.
Ter onderbouwing van de vastgestelde waarde heeft de heffingsambtenaar een taxatiematrix van 17 december 2018, opgemaakt door [A] , WOZ-taxateur, met toelichting overgelegd. Uit deze taxatiematrix blijkt dat de waardebepaling van de woning heeft plaatsgevonden op basis van een methode van vergelijking met referentieobjecten die in de gemeente Wierden zijn gelegen. Van deze referentieobjecten zijn marktgegevens beschikbaar en opgenomen in de taxatiematrix.
4.4.
De door de heffingsambtenaar gebruikte referentieobjecten betreffen in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw gebouwde twee-onder-een-kap woningen, waarvan er drie binnen de bebouwde kom van de gemeente Wierden zijn gelegen. Het vierde referentieobject ligt tegen de bebouwde kom van de gemeente Wierden aan, zij het dat dit referentieobject is omgeven door meerdere woningen in de directe omgeving. De bij de referentieobjecten behorende percelen variëren in grootte van 119 m2 tot 463 m2 en zijn derhalve aanzienlijk kleiner dan het perceel behorende bij de woning. De waarde van de bij de woning behorende grond vertegenwoordigt ruim 57 procent van de door de heffingsambtenaar vastgestelde waarde van het object (de woning met grond en opstallen). Naar het oordeel van het Hof mag, onder deze omstandigheden, van de heffingsambtenaar op zijn minst worden verwacht dat hij een concrete onderbouwing van de gehanteerde prijs per m2 grond overlegt op basis van gerealiseerde verkoopcijfers, waarbij rekening is gehouden met de ligging in het buitengebied van de gemeente Wierden. Het overleggen van een grafiek waaruit alleen naar voren komt dat de prijs per m2 afneemt naarmate het aantal vierkante meters toeneemt, zonder dat daaruit is af te leiden of op juiste wijze rekening is gehouden met de ligging in het buitengebied is dan onvoldoende. Hetzelfde geldt voor de enkele verklaring van de taxateur ter zitting dat uit analyse van de marktgegevens blijkt dat het niet uitmaakt of een perceel binnen de bebouwde kom of in het buitengebied tussen [Z] en [B] is gelegen. Het Hof is dan ook van oordeel dat de heffingsambtenaar niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog is.
4.5.
Belanghebbende heeft een taxatierapport overgelegd, dat op 14 mei 2018 is opgemaakt door [C] , RT/RDMW. De bijbehorende taxatiematrix is in hoger beroep nog op enkele punten aangepast. De in dit rapport genoemde referentieobjecten zijn weliswaar net als de woning gelegen in het buitengebied van de gemeente Wierden, maar anders dan de woning, betreffen dit vrijstaande woningen. Belanghebbende komt op basis van de door hem gebruikte referentieobjecten tot een hogere waarde van de opstallen dan waarvan de heffingsambtenaar is uitgegaan, maar daar staat tegenover dat de waarde van de grond volgens belanghebbende ruim € 68.000 lager is, waardoor de waarde van het geheel alsnog lager is dan de waarde die de heffingsambtenaar heeft vastgesteld. Het Hof merkt in dit kader op dat ook het door belanghebbende overgelegde taxatierapport onvoldoende concrete en controleerbare gegevens bevat om te bepalen of de door belanghebbende bepleite waarde van de woning niet te laag is. In het bijzonder is belanghebbende er niet in geslaagd om aannemelijk te maken dat de door hem gehanteerde prijs per m2 van de grond niet te laag is.
4.6.
Nu geen van beide partijen erin is geslaagd de door hem bepleite waarde van de woning aannemelijk te maken, stelt het Hof, gelet op wat partijen over en weer hebben aangevoerd, de waarde in goede justitie vast op € 270.000.
Vergoeding van kosten van het tweede taxatierapport
4.7.
Op verzoek van een belanghebbende vergoedt het bestuursorgaan de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaarschrift redelijkerwijs heeft moeten maken, voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid, artikel 7:15, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De voor vergoeding in aanmerking komende kosten worden op grond van artikel 7:15, vierde lid, Awb vastgesteld overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht. Met het oog op uniformering van de vergoeding van kosten van een taxatieverslag in procedures over waardebeschikkingen op grond van de Wet WOZ, bevat de Richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties, Stcrt. 2018, 28796, nadere regels. Het uurtarief voor woningtaxaties is gesteld op € 53 per uur, terwijl het aantal uren dat is gemoeid met een inpandige woningtaxatie is gesteld op 4.
4.8.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de bij beschikking vastgestelde waarde van de woningen [a-straat] 146 en [a-straat] 146A en daarbij verzocht om vergoeding van de gemaakte kosten voor een taxatierapport. De heffingsambtenaar heeft, met inachtneming van bovengenoemde richtlijn, de kosten van één taxatierapport vergoed, omdat volgens de heffingsambtenaar slechts één taxatierapport bestaande uit twee delen was opgesteld en er ook slechts een factuur voor één taxatierapport was bijgevoegd. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar in aanvulling hierop nog aangevoerd dat feitelijk slechts één taxatie heeft plaatsgevonden.
4.9.
Het Hof is van oordeel dat belanghebbende met de overlegging van de taxatierapporten van [a-straat] 146 en [a-straat] 146A en de daartoe ontvangen facturen van de taxateur, heeft doen blijken dat hij kosten heeft moeten maken in verband met de behandeling van het bezwaar tegen de individuele waardebeschikkingen van [a-straat] 146 en 146A. Uit de overgelegde taxatierapporten blijkt dat de taxateur beide woningen inpandig heeft opgenomen en bovendien ter zake van beide woningen andere referentieobjecten in de analyse heeft betrokken ter onderbouwing van de waarde. Het feit dat dezelfde foto van de woning op de voorzijde van beide taxatierapporten is opgenomen maakt niet dat slechts één taxatierapport is opgesteld. De omstandigheid dat de taxateur wellicht minder tijd heeft besteed aan de taxatierapporten doordat hij beide woningen tijdens één bezichting inpandig heeft kunnen opnemen, vormt evenmin aanleiding voor het matigen van de proceskostenvergoeding. Vanwege het forfaitaire karakter van de in de richtlijn opgenomen regeling is de daadwerkelijk aan een taxatierapport bestede tijd namelijk niet van belang voor de hoogte van de vergoeding. Het Hof is ook overigens van oordeel dat belanghebbende de kosten redelijkerwijs heeft moeten maken. Nu de heffingsambtenaar de waarde van [a-straat] 146A bij uitspraak op bezwaar heeft verminderd, dient de heffingsambtenaar ook de kosten van het taxatierapport van [a-straat] 146A aan belanghebbende te vergoeden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Nu het Hof het hoger beroep gegrond verklaart, dient de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht te vergoeden.
Het Hof ziet aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het bezwaar, beroep en het hoger beroep heeft moeten maken. De heffingsambtenaar heeft de kosten voor de behandeling van het bezwaar vastgesteld op € 754,52. Gelet op het in 4.9. overwogene stelt het Hof de kosten voor de behandeling van het bezwaar vast op € 1.011,04.
Naar het oordeel van het Hof zijn er geen bijzondere omstandigheden aanwezig die aanleiding geven af te wijken van het in artikel 2, eerste lid, van het Besluit opgenomen tarief.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050 voor de kosten in eerste aanleg (2 punten (beroepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525) en € 1.050 voor de kosten in hoger beroep (2 punten (hogerberoepschrift en bijwonen zitting)  wegingsfactor 1  € 525), ofwel in totaal op € 2.100.
De totale proceskostenvergoeding is € 3.111,04.

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– vernietigt de uitspraken van de heffingsambtenaar voor zover deze betrekking hebben op het object [a-straat] 146 en de proceskostenvergoeding,
– vermindert de waarde van [a-straat] 146 tot € 270.000,
– vermindert de aanslag OZB dienovereenkomstig,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 3.111,04,
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 46 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 128 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.H.J. Verhagen, raadsheer, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 juli 2020.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer,
(S. Darwinkel) (T.H.J. Verhagen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 juli 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.