ECLI:NL:GHARL:2020:5634

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
1800886 tm 1800888 en 1900874 en 1900875
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • mr. drs. P. Fortuin
  • mr. A.J. Kromhout
  • mr. drs. P.C. van der Vegt
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake objectafbakening onder de Wet WOZ met betrekking tot onroerende zaak en aanslagen onroerende-zaakbelastingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland met betrekking tot de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 30A te [Z]. De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen had de waarde van het object vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor de jaren 2015, 2016 en 2017. Belanghebbende was het niet eens met deze waarderingen en had bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank Gelderland bevestigde deze beslissing, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 9 juli 2020 heeft belanghebbende niet deelgenomen, ondanks dat hij op de hoogte was van de mogelijkheid om digitaal of telefonisch deel te nemen. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende verworpen, waaronder de stelling dat het object niet als zelfstandig WOZ-object kan worden aangemerkt, maar als onderdeel van de woning op hetzelfde kadastrale perceel. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de objectafbakening correct had uitgevoerd en dat de informatie van de gemeente over de objecten niet bindend was voor de heffingsambtenaar.

Het Hof concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het object niet als onderdeel van de onroerende zaak moet worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/00886 tot en met 18/00888 en 19/00874 en 19/00875
uitspraakdatum:
Uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] te [Z] ,(hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland van 24 augustus 2018, nummers AWB 18/303, 18/307 en 18/309 en van 22 mei 2019, nummers AWB 19/19 en AWB 19/20, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan de
gemeente Nijmegen(hierna: de heffingsambtenaar).

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikkingen van 29 juli 2017 (hierna: de beschikkingen) de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [a-straat] 30A te [Z] (hierna: het object), op de voet van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) op waardepeildata 1 januari 2014, 1 januari 2015 en 1 januari 2016 (hierna: de waardepeildatum) voor de kalenderjaren 2015, 2016 en 2017 vastgesteld op respectievelijk € 89.000, € 84.000 en € 83.000. Met de beschikkingen zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelastingen voor de jaren 2015, 2016 en 2017 (hierna: de aanslagen 2015, 2016 en 2017).
1.2.
Bij uitspraken van 2 december 2017 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende tegen de WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerende-zaakbelastingen 2015, 2016 en 2017 ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard bij de uitspraak van 24 augustus 2018.
1.4.
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking van 31 januari 2018 (hierna: de beschikking) de waarde van het object, op de voet van artikel 22 van de Wet WOZ op waardepeildatum 1 januari 2017 (hierna ook: de waardepeildatum) voor het kalenderjaar 2018 vastgesteld op € 83.000. Met de beschikking zijn in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende opgelegde aanslagen onroerende-zaakbelasting eigenaren voor een niet-woning, alsmede de aanslag rioolheffing voor het jaar 2018 (hiema: de aanslagen 2018).
1.5.
Bij uitspraken van 3 november 2018 heeft de heffingsambtenaar de bezwaren van belanghebbende tegen de WOZ-beschikkingen en aanslagen onroerende-zaakbelastingen en rioolrecht ongegrond verklaard.
1.6.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard bij de uitspraak van 22 mei 2019.
1.7.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.8.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend met dagtekening 6 juni en 26 juni 2020. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.9.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2020. Namens de heffingsambtenaar is digitaal (Skype voor Bedrijven) gehoord de heer [A] . Belanghebbende is op de juiste wijze uitgenodigd om aan de digitale zitting deel te nemen bij twee brieven van 12 juni 2020 en een e-mail van 25 juni 2020 met daarin de link om aan de zitting deel te kunnen nemen. Voorts is bij de e-mail een bijlage gevoegd ‘uitnodiging Online zitting Belastingkamer’. Belanghebbende heeft tweemaal verzocht om de zitting uit te stellen. Deze verzoeken zijn afgewezen. Belanghebbende heeft niet deelgenomen aan de digitale zitting. In de vorenbedoelde e-mail is vermeld dat partijen kunnen inbellen op een vermeld telefoonnummer onder het intoetsen van de vermelde vergaderingsid. De zaken met nummers 18/00886 tot en met 18/00888 en 19/00874 en 19/00875 zijn gelijktijdig en gevoegd behandeld.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van het object. Het object bestaat uit een berging/garage/opslagruimte met een oppervlakte van ongeveer 83 m2, een kantoorruimte met een oppervlakte van ongeveer 23 m2 en een voor bewoning geschikt gemaakt gedeelte met een oppervlakte van 106 m2 en een inhoud van ca. 310 m3. De gemeente bewilligt er niet in dat aan het object in het bestemmingsplan de bestemming ‘wonen’ wordt toegekend. De toegerekende oppervlakte van het perceel is 117 m2. Belanghebbende staat ingeschreven in de BRP als bewoner van het adres [a-straat] 30A.
2.2.
In een brief van de heffingsambtenaar aan belanghebbende van 14 december 2018 is, voor zover te dezen van belang, het volgende opgenomen:
‘Het kadastrale perceel, waarop deze objecten staan, heeft een oppervlakte van 331 m2. Zoals in 2015 is afgesproken wordt hiervan 149 m2 toegerekend aan [a-straat] 30. Daarbij is er rekening mee gehouden dat er een recht van overpad geldt voor de oprit naast de woning. Omdat zowel de buren als de bewoners van [a-straat] 30 gebruik (kunnen) maken van deze oprit, wordt de helft van de oppervlakte van de oprit aan de woning toegerekend en meegewaardeerd. De andere helft krijgt geen waarde. Aan [a-straat] 30A wordt 122 m2 grond toegerekend, uitsluitend ondergrond. Dit betekent dat 60 m2 grond niet in de waardering wordt betrokken vanwege het geldende recht van overpad. Het totale perceel waarop dat recht van overpad op rust is groter, maar omdat een deel daarvan ook mede wordt gebruikt ten behoeve van [a-straat] 30 is niet alle grond waarop dat recht rust volledig buiten de waardering gelaten.’
Belanghebbende ontkent dat er in 2015 (bij de mediation) afspraken zijn gemaakt, hetgeen de heer [B] bevestigt in een brief aan belanghebbende van 20 januari 2017. In een besluit van de gemeente op een Wob-verzoek van belanghebbende van 12 oktober 2019 is vermeld:
‘In het dossier zijn documenten over mediation aangetroffen maar niet een door beide
partijen getekende overeenkomst waarin zijn opgenomen de tijdens het mediationtraject
gemaakte afspraken.’
2.3.
Het object bevindt zich achter de woning plaatselijk bekend [a-straat] 30 te [Z] , op hetzelfde kadastrale perceel. Die woning is eveneens eigendom van belanghebbende. Belanghebbende verhuurt kamers in die woning.
2.4.
In het WOZ-waardeloket is het object tezamen met [a-straat] 30 vermeld als één onroerende zaak. Als vloeroppervlakte is vermeld: 365 m2. Als WOZ-waarde is vermeld:
- 1 januari 2017: € 251.000;
- 1 januari 2016: € 244.000;
- 1 januari 2015: € 232.000.
2.5.
In het kadaster is het object tezamen met [a-straat] 30 vermeld met kadastrale aanduiding [C] , kadastrale (grond)oppervlakte 331 m2, en omschrijving wonen met bedrijvigheid.
2.6.
Bij de aanslagen lokale belastingen 2015 tot en met 2020 is het object aangeslagen voor de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing als een woonruimte voor een éénpersoonshuishouding.
2.7.
Bij de aanslagen lokale belastingen 2016 tot en met 2020 is een belastingobject met de aanduiding [C1] opgenomen. Van 2016 tot en met 2019 is van dat object een oppervlakte vermeld van 189 m2, en in 2020 van 72 m2.
2.8.
Op 2 oktober 2016 is voor energiebesparende voorzieningen aan het pand [a-straat] 30A te [Z] een zogenoemde Duurzaamheidslening toegekend.

3.Geschil

3.1.
In geschil is het antwoord op de vraag of het object niet als één object met de woning plaatselijk bekend [a-straat] 30 te [Z] op hetzelfde kadastrale perceel moet worden aangemerkt.
3.2.
Belanghebbende is van mening dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De heffingsambtenaar is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslagen. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De stelling van belanghebbende dat gezien de informatie die door de Gemeente Nijmegen de afgelopen jaren werd over[ge]legd bij andere rechters en overheidsinstanties het object [a-straat] 30A niet langer kan worden aangemerkt als een zelfstandig WOZ-object wordt door het Hof verworpen.
4.2.
De omstandigheid, dat het object in het WOZ-waardeloket tezamen met [a-straat] 30 vermeld is als één object is ongelukkig, maar kan niet tot de conclusie leiden dat de objectafbakening voor de WOZ onjuist is. Dergelijke algemene voorlichting op internetsite’s bindt de heffingsambtenaar niet. Dit is alleen anders als een belanghebbende door die voorlichting iets heeft gedaan of nagelaten en als gevolg daarvan schade, anders dan de verschuldigde belasting, heeft geleden. Dat is in dit geval niet gesteld en ook niet gebleken.
4.3.
De omstandigheid, dat voor de watersysteemheffing ingezetenen en de zuiveringsheffing [a-straat] 30A is aangemerkt als een woning is voor de WOZ niet relevant. Het betreft andere regelingen met definities van objectafbakening die van elkaar afwijken. Dat voor die heffingen de onroerende zaak met kadastrale aanduiding [C] voor een gedeelte met verschillende oppervlakten wordt aangeduid is voor de WOZ ook irrelevant.
4.4.
De omstandigheid, dat voor energiebesparende voorzieningen aan het pand [a-straat] 30A te [Z] een zogenoemde Duurzaamheidslening is toegekend is voor de WOZ irrelevant. Het betreft een eigen regeling met eigen begrippenbepalingen, die voor de WOZ niet bepalend zijn.
4.5.
Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar niet aannemelijk gemaakt dat het object niet als gedeelte van de onroerende zaak met kadastrale aanduiding [C] aangemerkt moet worden, dat als een afzonderlijk geheel wordt gebruikt. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de heffingsambtenaar niets aangevoerd omtrent de feitelijke situatie van het object, waaruit volgt dat de objectafbakening onjuist is.
4.6.
Tijdens het onderzoek ter zitting heeft de heffingsambtenaar uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk verklaard dat bij de mediation in 2015 geen afspraken zijn gemaakt. Voor het horen van de heer [B] als getuige ontbreekt dus het belang.
4.7.
Belanghebbende heeft verzocht om mr. [D] van de gemeente en de heer [B] als getuige op te roepen. Belanghebbende is in de uitnodiging voor het onderzoek ter zitting gewezen op de mogelijkheid zelf getuigen op te roepen, zodat het Hof belanghebbende voldoende in de gelegenheid heeft gesteld getuigen op te roepen en te doen horen. Belanghebbende heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Zoals overwogen onder 4.6 kan het horen van de heer [B] als getuige niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak, zodat aan de door belanghebbende aangevoerde omstandigheid dat de heer [B] te ziek is om te worden opgeroepen kan worden voorbij gegaan. Het Hof zal geen gebruik maken van zijn discretionaire bevoegdheid om mr. [D] zelf op te roepen, mede omdat gesteld noch gebleken is dat belanghebbende zelf inspanningen heeft geleverd om hem als getuige op te roepen.
4.8.
Belanghebbende heeft niet deelgenomen aan de digitale zitting. Belanghebbende is in de e-mail van 25 juni 2020 erop gewezen dat hij ook telefonisch kon inbellen. De door belanghebbende voor het uitstel aangevoerde omstandigheid dat belanghebbende niet de kennis en mogelijkheid heeft om via digitale middelen (computer en webcam) deel te nemen en daarvoor onkundig is gaat eraan voorbij, dat belanghebbende aan de zitting had kunnen deelnemen door gewoon (in) te bellen. Hij heeft kennelijk om hem moverende redenen van deze eenvoudige mogelijkheid om deel te nemen aan de zitting afgezien. Belanghebbende heeft in de uitstelverzoeken niet vermeld op de dag en het tijdstip van de digitale zitting verhinderd te zijn, zodat die verzoeken ook overigens terecht zijn afgewezen.
4.9.
Al hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd kan niet leiden tot een ander oordeel.
Slotsom
4.10.
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het hoger beroep ongegrond;
– bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. P. Fortuin, voorzitter, mr. A.J. Kromhout en mr. drs. P.C. van der Vegt , in tegenwoordigheid van mr. P.A. Flutsch als griffier.
De beslissing is op in het openbaar uitgesproken.
De uitspraak is alleen door de griffier ondertekend aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
De griffier,
Mr. P.A. Flutsch
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 21 juli 2020.
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.