In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Gelderland met betrekking tot de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan [a-straat] 30A te [Z]. De heffingsambtenaar van de gemeente Nijmegen had de waarde van het object vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor de jaren 2015, 2016 en 2017. Belanghebbende was het niet eens met deze waarderingen en had bezwaar aangetekend, wat door de heffingsambtenaar ongegrond werd verklaard. De rechtbank Gelderland bevestigde deze beslissing, waarna belanghebbende in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 9 juli 2020 heeft belanghebbende niet deelgenomen, ondanks dat hij op de hoogte was van de mogelijkheid om digitaal of telefonisch deel te nemen. Het Hof heeft de argumenten van belanghebbende verworpen, waaronder de stelling dat het object niet als zelfstandig WOZ-object kan worden aangemerkt, maar als onderdeel van de woning op hetzelfde kadastrale perceel. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar de objectafbakening correct had uitgevoerd en dat de informatie van de gemeente over de objecten niet bindend was voor de heffingsambtenaar.
Het Hof concludeert dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat het object niet als onderdeel van de onroerende zaak moet worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het hoger beroep wordt ongegrond verklaard. Er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegewezen.