ECLI:NL:GHARL:2020:5612

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
17 juli 2020
Zaaknummer
21-001709-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van verdachte wegens bedreiging en belediging van ambtenaar in functie tijdens Corona-epidemie

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van zowel de primair tenlastegelegde bedreiging als de subsidiair tenlastegelegde belediging van een ambtenaar in functie. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld, stellende dat er voldoende bewijs was dat de verdachte opzettelijk in het gezicht van de aangever had gehoest, wat in het kader van de Corona-epidemie als bedreiging met zware mishandeling kon worden gekwalificeerd.

Tijdens de zitting op 6 juli 2020 heeft de advocaat-generaal de vordering gedaan tot vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden. De raadsvrouw van de verdachte heeft echter vrijspraak bepleit, stellende dat niet kon worden bewezen dat de verdachte opzettelijk had gehandeld.

Het hof heeft, in lijn met de politierechter, geoordeeld dat uit het dossier onvoldoende bewijs blijkt dat de verdachte opzettelijk in het gezicht van de aangever heeft gehoest. Hoewel de verklaringen van de aangever en getuige bevestigen dat de verdachte heeft gehoest in de richting van de auto van de aangever, is er geen bewijs dat de verdachte opzet had om de aangever te beledigen of om hem te besmetten met het Corona-virus. Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd, met aanvulling van gronden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001709-20
Uitspraak d.d.: 20 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 mei 2020 met parketnummer 18-114008-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [woonadres]
.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en veroordeling van verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met aftrek van voorarrest, alsmede toewijzing van de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Voorts heeft het hof kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. N.B. Swart, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft bij vonnis van 6 mei 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte vrijgesproken van zowel de primair tenlastegelegde bedreiging als de subsidiair tenlastegelegde belediging van een ambtenaar in functie. Voorts heeft de politierechter de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering.

De standpunten van partijen

De advocaat-generaal heeft zich, overeenkomstig de appelschriftuur van de officier van justitie, op het standpunt gesteld dat er voldoende bewijs is dat verdachte opzettelijk in het gezicht van de aangever heeft gehoest. Uit de verklaringen van de aangever en de getuige blijkt dat verdachte stopte naast de auto van de aangever, met zijn hoofd door het (deels) geopende autoraam boog en vervolgens op korte afstand meermalen in het gezicht van de aangever heeft gehoest. Dit duidt op opzettelijk handelen. Gelet op de huidige Corona-epidemie en de daaruit voortvloeiende jurisprudentie kan dit worden gekwalificeerd als een bedreiging met zware mishandeling. Het primair ten laste gelegde kan dan ook worden bewezen.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde, omdat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.

Het oordeel van het hof

Met de politierechter is het hof van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte de aangever opzettelijk in het gezicht heeft gehoest. Op grond van de verklaringen van de aangever en de getuige kan weliswaar worden vastgesteld dat verdachte heeft gehoest in de richting van de auto waarin de aangever zich bevond, maar niet dat het opzet van verdachte was gericht op het ontstaan van de vrees bij de aangever dat hij zou worden besmet met het Corona-virus en dat hem aldus zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, dan wel op het beledigen van de aangever. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de politierechter op juiste gronden en op juiste wijze heeft beslist. Het hof zal het vonnis van de politierechter dan ook bevestigen, zij het met aanvulling van gronden in verband met hetgeen in hoger beroep is aangevoerd.

BESLISSING

Het hof:
Bevestigt het vonnis waarvan beroep met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 20 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.