In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2020 uitspraak gedaan in een hoger beroep kort geding betreffende de nakoming van een omgangsregeling tussen een man en zijn dochter. De vrouw, die met de dochter in Hongarije verblijft, werd veroordeeld tot nakoming van de vastgestelde omgangsregeling, ondanks haar verzet. Bij niet-nakoming verbeurt zij een dwangsom. De vrouw had eerder in eerste aanleg verzocht om schorsing van de uitvoerbaarheid van het vonnis van de voorzieningenrechter, maar dit verzoek werd ingetrokken. De man had in eerste aanleg gevorderd dat de vrouw zich aan de omgangsregeling zou houden, en de voorzieningenrechter had de vrouw veroordeeld tot nakoming van deze regeling, met een dwangsom van €500,- per dag bij niet-nakoming. Het hof oordeelde dat de vrouw niet voldoende had aangetoond dat de omgangsregeling niet in het belang van de dochter was en bevestigde de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter. Daarnaast werd het loonbeslag dat op verzoek van de man was gelegd, niet opgeheven, omdat de vrouw niet had aangetoond dat zij de eerdere veroordelingen had overtreden. Het hof compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.