Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De beoordeling van de grieven en de vordering
een deelvan de uittredersgoodwill, ad € 600.000 bruto per participant, vervroegd uit te keren en dat [geïntimeerde] uit dien hoofde op 1 januari 2005 een vervroegde uitkering ("upfrontbetaling") van € 600.000,- heeft verkregen. [appellante] , althans haar adviseurs, hebben hiermee informatie ontvangen waaruit zij redelijkerwijze hadden kunnen en moeten begrijpen dat [geïntimeerde] omstreeks 1 januari 2005, naast het voorschot van € 600.000,-, nog meer goodwillaanspraken had. De omstandigheid dat de totale hoogte van de goodwillaanspraken ad € 1.725.000,- niet is vermeld in de brief van 12 juni 2008 en ook niet in de jaarstukken van [naam5] B.V. maakt dat niet anders. Het had daarom op de weg van [appellante] gelegen om over de hoogte van de aanspraken en de condities waaronder deze zouden worden uitgekeerd, vragen aan [geïntimeerde] te stellen. Dat [appellante] , die werd bijgestaan door deskundig te achten adviseurs, dat toen niet heeft gedaan, kan niet ten nadele van [geïntimeerde] komen. In het voorgaande ligt al besloten dat het hof [appellante] niet volgt in haar stelling dat de brief, beoordeeld naar de situatie van toen, wat betreft de hoogte van de toegekende goodwillaanspraken ook anders kan worden uitgelegd. In de brief wordt, zoals mr. Van Buul in zijn pleitnota aanvoert, weliswaar vermeld dat in het kader van de herstructurering van [de maatschappij] de financiële banden tussen [geïntimeerde] en [de maatschappij] per 1 januari 2005 zijn doorgesneden, maar ook staat in de brief dat in dat kader een aparte stichting (Stichting [naam3] ) is opgericht voor het beheer en de afwikkeling van de goodwillaanspraken en dat het die stichting is geweest die heeft besloten om een deel van de goodwillaanspraken (groot € 600.000,- per participant) vervroegd uit te keren. Een redelijke uitleg van die brief brengt mee dat, anders dan mr. Van Buul in de pleitnota aanvoert, hieruit kan worden afgeleid dat de financiële banden zijn doorgesneden doordat diverse op [de maatschappij] rustende verplichtingen ter zake van de tot 1 januari 2005 door [geïntimeerde] opgebouwde goodwillaanspraken (ad € 1.725.000,-) zijn overgedragen aan Stichting [naam3] . Dat [appellante] de brief anders heeft uitgelegd, in die zin dat het grootste deel van de goodwillaanspraken (€ 1.125.000,-) buiten het doorsnijden van de financiële banden blijft, en dat zij daardoor in 2008 aan die brief en de overige door [geïntimeerde] verstrekte stukken de conclusie heeft verbonden dat de goodwillaanspraken € 600.000,- bedroegen, waarvan per saldo geen te verrekenen huwelijksvermogen resteerde, moet daarom voor haar rekening blijven. Daarbij komt dat [geïntimeerde] er in deze omstandigheden van heeft mogen uitgaan dat hij [appellante] voldoende heeft voorgelicht over de goodwillaanspraken. Het hof is daarom van oordeel dat [appellante] in ieder geval op 19 augustus 2008 wist, althans behoorde te weten, dat [geïntimeerde] aanspraak had op (substantiële) goodwillaanspraken die uitstegen boven de uitgekeerde € 600.000,-, en dat [appellante] daarom geacht moet worden in ieder geval op 19 augustus 2008 bekend te zijn geweest met de gestelde onrechtmatige gedragingen van [geïntimeerde] ter zake van die goodwillaanspraken en met de eventueel daaruit voor haar voortvloeiende schade.