ECLI:NL:GHARL:2020:5528

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
15 juli 2020
Zaaknummer
21-005939-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van poging tot doodslag met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van een poging tot doodslag op 28 februari 2018 te Harderwijk. De verdachte heeft samen met een medeverdachte een vuurwapen gebruikt tegen het slachtoffer, waarbij het slachtoffer in de oksel is geraakt. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof oordeelt dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar zijn, ondanks enkele inconsistenties. De verdachte heeft geen verklaring afgelegd over het incident, wat het hof als een aanwijzing voor zijn schuld beschouwt. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte, wat leidt tot de conclusie dat er sprake is van medeplegen. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer van € 5.834,02, bestaande uit immateriële en materiële schade. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005939-18
Uitspraak d.d.: 13 juli 2020
TEGENSPRAAK

Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 26 oktober 2018 met parketnummer 05-880434-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans verblijvende in P.I. Arnhem - HvB Arnhem Zuid te Arnhem.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A.H.T. de Haas, en door de raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. D.W. Jansen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na aanvulling van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- ten laste gelegd dat:
primairhij op of omstreeks 28 februari 2018 te Harderwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachtevoorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in de (linker) oksel, in elk geval in het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiairhij op of omstreeks 28 februari 2018 te Harderwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotwond en/of gebroken rib, heeft toegebracht, door met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] te schieten, waarbij die [slachtoffer] in de (linker) oksel, in elk geval in het lichaam is geraakt;
meer subsidiairhij op of omstreeks 28 februari 2018 te Harderwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een vuurwapen op en/of in de richting van die [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in de (linker) oksel, in elk geval in het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het ten laste gelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder als volgt.
Niet betwist is dat het slachtoffer [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) op 28 februari 2018 te Harderwijk een schotwond heeft opgelopen. Verder staat vast dat [slachtoffer] , verdachte en medeverdachte bij dat incident aanwezig waren. [slachtoffer] heeft omtrent de toedracht van het gebeurde een aantal verklaringen afgelegd. Verdachte noch medeverdachte heeft verklaard over het incident zelf of hun rol daarin.
Het hof dient naar aanleiding van de gevoerde verweren te oordelen over:
  • de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] ;
  • het steunbewijs
  • de aannemelijkheid van het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario
  • het ten laste gelegde opzet en
  • de deelnemingsvorm.
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer]
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat er bijzondere redenen zijn om ernstig te twijfelen aan het waarheidsgehalte van de verklaringen van [slachtoffer] . Hij heeft er daarbij onder meer op gewezen dat [slachtoffer] aanvankelijk alle medewerking aan het onderzoek weigerde en geen aangifte wilde doen. [slachtoffer] zou eerst hebben verklaard dat hij werd aangevallen en de jongens hem met hun vuisten sloegen. In een andere verklaring heeft hij gezegd dat ze hem eerst een beetje begonnen te bedreigen en dat medeverdachte aan hem begon te trekken en te duwen. Verder heeft hij de ene keer verklaard dat het wapen uit de linker jaszak van medeverdachte werd gehaald, maar een andere keer zou het wapen uit de rechter jaszak zijn gekomen. Ook over de intentie van verdachte is wisselend verklaard. Aanvankelijk heeft [slachtoffer] verklaard dat medeverdachte het wapen aan verdachte gaf, dat verdachte het wapen aanpakte en doorlaadde. Hij verklaarde verder dat hij zag dat verdachte het wapen op hem richtte. Op 2 maart 2018 dacht [slachtoffer] nog dat verdachte ook zelf was geschrokken dat hij had geschoten en op een ander moment in het verhoor heeft hij opgemerkt dat verdachte het volgens hem ‘niet eens bewust heeft gedaan.’ In zijn verhoor op 21 augustus 2018 verklaarde hij volgens de raadsman weer heel anders: “Hij stond zo dicht bij me. Dat heb ik alleen niet gezien. Maar dan denk ik dat hij het pistool tegen mij aan heeft gehouden.” Uit de ter terechtzitting overgelegde slachtofferverklaring heeft de raadsman uit de daarin opgenomen zinsnede “
Ik zeg nu maar tegen mezelf dat degene die geschoten heeft er misschien zelf ook van is geschrokken” afgeleid dat [slachtoffer] opnieuw zijn versie van het gebeurde heeft aangepast. Volgens de raadsman is er dus eerst sprake geweest van heel bewust handelen van verdachte, vervolgens zou het juist niet bewust zijn geweest en uit de derde verklaring komt naar voren dat [slachtoffer] het zelfs niet heeft gezien. En als we de formulering in de slachtofferverklaring erbij betrekken, duidt er helemaal niets meer op bewust handelen, zo heeft de raadsman betoogd.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar zijn en dat de rechtbank op goede gronden heeft aangegeven waarom van de betrouwbaarheid van die verklaringen mag worden uitgegaan. Er is volgens de
advocaat-generaal zelfs te betogen dat ook zonder de verklaringen van [slachtoffer] het niet anders kan zijn dan dat verdachte en medeverdachte het slachtoffer hebben neergeschoten. Zelf hebben zij geen enkele verklaring afgelegd over het gebruik van het vuurwapen.
Oordeel van het hof
Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer] betrouwbaar. [slachtoffer] heeft verschillende verklaringen afgelegd die niet geheel met elkaar overeenstemmen, echter in tegenstelling tot de raadsman, acht het hof deze discrepanties van ondergeschikte aard. In grote lijnen en op voor de bewezenverklaring essentiële onderdelen zijn de verklaringen van [slachtoffer] consequent: hij is in conflict geraakt met verdachte en medeverdachte, medeverdachte heeft een wapen aan verdachte gegeven en verdachte heeft vervolgens op [slachtoffer] geschoten. [slachtoffer] heeft weliswaar genuanceerd verklaard over de intentie van verdachte, maar daarmee geeft hij slechts zijn eigen perceptie van het handelen van verdachte weer. Er staat in ieder geval geen enkele verklaring van verdachte of medeverdachte tegenover. Het hof interpreteert ook de laatste zinsneden van de op de terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring niet als een vierde, afwijkende verklaring. Het hof leest daarin dat het slachtoffer hoopt dat verdachte achteraf spijt heeft van het feit dat hij heeft geschoten.
Het is verder zeer begrijpelijk dat het slachtoffer zich bepaalde details op ondergeschikte punten niet goed herinnert, bijvoorbeeld of het wapen uit de linker- of de rechter jaszak van medeverdachte is gehaald. Het was een bijzonder hectische en voor [slachtoffer] een bijzonder bedreigende situatie, die zich volgens de getuigen in slechts enkele minuten heeft afgespeeld.
Bewijsmiddelen die de verklaringen ondersteunen
Uit de verklaringen van getuigen en medeverdachte, zoals ook uitgebreid verwoord door de rechtbank, blijkt dat [slachtoffer] al eerder die dag in de woning van de familie [familienaam] aanwezig was en dat op enig moment verdachte en medeverdachte arriveerden. Zij drongen erop aan dat [slachtoffer] met hen meeliep naar de achtertuin. Daar is een ruzie ontstaan over een schuld die [slachtoffer] aan verdachte zou hebben. Er is kennelijk geslagen; getuigen hebben verklaard dat zij bloed bij de mond van [slachtoffer] zagen.
Verder is één van de bewoners van het betreffende pand, [getuige] , op 24 juni 2018 gehoord door de raadsheer-commissaris. Hij verklaarde:

[verdachte] had dat wapen. Ik zag het in een flits. Het was iets zwarts in zijn hand. U raadsman vraagt mij of ik dat zeker weet, omdat het wat weifelend door mij wordt gezegd volgens u. Ja, ik weet zeker dat het een wapen was, maar het ging allemaal heel snel. Hij had een zwart ding in zijn hand vast. Het was gewoon een wapen. Wat voor een weet ik niet. U raadsman vraagt mij of [verdachte] hem vast had. Ja. Ik heb het alleen maar gezien op het moment dat hij wegliep in de richting van de voordeur.”
De raadsman heeft betoogd dat deze verklaring van getuige [getuige] niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat deze te vaag en te laat zou zijn. [getuige] heeft daar zelf over verklaard dat hij niet eerder iets over het wapen gezegd heeft, omdat de politie er niet expliciet naar had gevraagd. Het hof acht het niet onaannemelijk dat [getuige] , gelet op wat er is aangetroffen bij de doorzoeking van zijn woning ( onder meer 12 envelopjes met vermoedelijk cocaïne), geen spontane verklaring bij de politie heeft willen afleggen.
Het alternatieve scenario
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de bewijsmiddelen evengoed passen in een alternatieve lezing van de gebeurtenissen. Volgens de raadsman blijkt uit het schotrestenonderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) dat de bevindingen zowel passen in het scenario dat [slachtoffer] door een onbekende van dichtbij in zijn arm is geschoten, als bij het scenario dat hij zichzelf in de arm heeft geschoten tijdens een worsteling. De raadsman heeft aangevoerd dat dit laatste scenario wordt ondersteund door de verklaring van getuige
[moeder medeverdachte] , de moeder van medeverdachte. Zij was in de stad door een vrouw aangesproken die gehoord had dat [slachtoffer] zelf een pistool had. [slachtoffer] zou verdachte hebben geslagen, zijn pistool hebben getrokken en per ongeluk op zichzelf hebben geschoten. [slachtoffer] zou zich voordoen als slachtoffer om geld van de verzekering op te strijken, zo zou deze onbekende vrouw hebben verteld.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gesteld dat er geen enkel aanknopingspunt is om te twijfelen aan het door het openbaar ministerie geschetste scenario. Zeker gezien de proceshouding van de verdachten, is het stuitend om te suggereren dat het slachtoffer zichzelf heeft verwond. Het NFI kan hoogstens aangeven of een bepaalde bevinding meer of minder waarschijnlijk is in een gegeven scenario, maar dat zegt niets over de aannemelijkheid van een scenario.
De de-audituverklaring van de moeder van medeverdachte kan zeker niet als basis gelden om het alternatieve scenario aannemelijk te maken. Het is niet meer dan een hypothese.
Oordeel van het hof
Er is verschillende keren aan [moeder medeverdachte] gevraagd naar de naam van de vrouw die haar had verteld dat het slachtoffer zelf een pistool had. Zij heeft echter geweigerd de naam van die getuige te noemen. Uit een proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer 201808151455.GET) blijkt dat zij ook een half jaar na haar verhoor geen naam wilde noemen en dat ook de advocaat van haar zoon al meermaals tevergeefs naar die naam had gevraagd. Het hof stelt vast dat deze de-audituverklaring van een onbekend gebleven persoon, die niet herleidbaar is en niet op geloofwaardigheid kan worden getoetst, niet bruikbaar is om welk scenario dan ook te ondersteunen.
Om een alternatief scenario te kunnen overwegen, dient het hof op enige wijze te kunnen verifiëren of een andere invulling van de gebeurtenissen mogelijk en aannemelijk is.
Voor de hypothetische mogelijkheid dat [slachtoffer] zich zelf tijdens een worsteling zou hebben verwond, is er geen enkel aanknopingspunt in het dossier voorhanden. Eén van de drie aanwezigen moet hebben geschoten, zoveel is duidelijk. Maar er is geen enkele aanwijzing dat [slachtoffer] een wapen heeft meegenomen naar zijn bezoek aan de familie [familienaam] . Verdachte en medeverdachte hebben daar bovendien ook niet over verklaard, zelfs ter zitting van het hof heeft verdachte daarover geen enkele verklaring willen afleggen. De enige, die door een getuige is gezien met een wapen, is verdachte en wel op het moment dat deze de woning (met wapen) verliet. Dat maakt het scenario dat het pistool van [slachtoffer] was en dat hij zichzelf daarmee zou hebben beschoten nog minder waarschijnlijk. Het hof acht de versie van de gebeurtenissen, zoals geschetst in het alternatieve scenario, volstrekt onaannemelijk nu het ook maar een begin van onderbouwing ontbeert.
Het opzet
De raadsman heeft aangevoerd dat er niet kan worden vastgesteld of er sprake was van opzet op enige vorm van geweld.
Naar het oordeel van het hof is er sprake van voorwaardelijke opzet bij verdachte.
Het hof stelt voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg -zoals hier de dood- in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Het hof stelt vast dat het wapen door verdachte bewust ter hand is genomen en doorgeladen. Hij heeft vervolgens het doorgeladen wapen (volgens het schotresten onderzoek) zeer dicht tegen het bovenlichaam (onder de linker oksel) van het slachtoffer gehouden. Door zo te handelen was er naar het oordeel van het hof -naar algemene ervaringsregels- een aanmerkelijke kans dat een schot het slachtoffer ook zou raken en dodelijk zou verwonden.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan zo'n kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard. Het hof is van oordeel dat als er tijdens een (escalerende) schermutseling op zeer korte afstand op het bovenlichaam van een slachtoffer wordt geschoten, gelet op de uiterlijke verschijningsvorm, tenminste bewust de aanmerkelijke kans is aanvaard dat iemand daardoor dodelijk wordt verwond.
Medeplegen
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat niet buiten redelijke twijfel is verheven dat verdachte en/of medeverdachte als medeplegers of als medeplichtigen een strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het is volstrekt onduidelijk vast te stellen wie welke uitvoeringshandelingen met betrekking tot het schietincident heeft gepleegd en hoe de onderlinge verhouding tussen betrokkenen is geweest.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft verwezen naar de motivering van de rechtbank. Beiden zijn aangever gaan opzoeken. Zij waren zich er allebei van bewust dat één van hen een vuurwapen bij zich had. Het wapen is tijdens de confrontatie tevoorschijn gehaald, overgedragen en vervolgens zijn ze beiden het gevecht met aangever aangegaan. Er is aldus sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Oordeel van het hof
Verdachte en medeverdachte zijn samen naar de woning van de familie [familienaam] vertrokken om met [slachtoffer] te spreken over diens schuld aan verdachte. Zij hebben er min of meer op gestaan dat [slachtoffer] hen zou vergezellen naar de achtertuin. Eén van de getuigen heeft verklaard dat [slachtoffer] door medeverdachte werd meegetrokken. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij hem samen hebben bedreigd en beiden aan hem begonnen te duwen en te trekken. Tijdens de worsteling tussen de drie vroeg verdachte aan medeverdachte: “Geef mij eens dat ding.” Ze zijn dus kennelijk op zoek gegaan naar [slachtoffer] , beiden in de wetenschap dat één van beiden bewapend was. Ondanks dat de situatie snel escaleerde, overhandigde medeverdachte op verzoek het wapen aan verdachte. Hij moet zich toen hebben gerealiseerd dat -in dat stadium van het conflict- het wapen niet meer louter zou worden gebruikt om [slachtoffer] te bedreigen. Medeverdachte heeft welbewust het wapen aan verdachte overhandigd en verdachte heeft vervolgens op [slachtoffer] geschoten. Dit alles speelde zich in een zeer kort tijdsbestek af. Het hof leidt uit deze gang van zaken af dat er sprake is geweest van een gezamenlijk plan en dat verdachte en medeverdachte ieder een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de poging doodslag op [slachtoffer] . Het hof acht bewezen dat er sprake is van nauwe en bewuste samenwerking en aldus van medeplegen.
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs. Naast de hierboven weergegeven verweren heeft de verdediging geconcludeerd dat een groot aantal bewijsmiddelen alleen te herleiden is tot de bron [slachtoffer] en er derhalve niet wordt voldaan aan het vereiste bewijsminimum.
De advocaat-generaal heeft verzocht het vonnis te bevestigen.
Het hof volgt de raadsman niet in zijn stelling dat niet wordt voldaan aan het bewijsminimum. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaringen van aangever in voldoende mate worden ondersteund door andere bewijsmiddelen zoals hiervoor is weergeven.
Het hof verwerpt de verweren van de verdediging en acht bewezen dat verdachte schuldig is aan het medeplegen van de poging doodslag op [slachtoffer] .

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 februari 2018 te Harderwijk
, althans in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met een vuurwapen op
en/of in de richting vandie [slachtoffer] heeft geschoten, waarbij die [slachtoffer] in de (linker) oksel, in elk geval in het lichaam is geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het primair bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- het volgende.
De raadsman heeft betoogd dat de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf voor een poging doodslag onbegrijpelijk hoog is. De raadsman heeft gesteld dat verdachte psychisch behoorlijk is ontregeld, wat mede te wijten is aan het feit dat hij geen kans heeft gekregen om zijn terminaal zieke moeder te ondersteunen en nog niet aan rouwverwerking is toegekomen na haar overlijden. Verdachte heeft verklaard dat het hem allemaal teveel is geworden en dat hij in de rouw is. Hij verklaarde verder dat hij de keuze heeft gemaakt om te blijven zwijgen uit veiligheidsoverwegingen. Zijn broer heeft begeleiding nodig en dat ligt nu in handen van zijn grootouders, die echter ook niet gezond zijn.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, waarbij hij het leven van het slachtoffer kennelijk zonder enige aarzeling ernstig in gevaar heeft gebracht. Het slachtoffer is geraakt in zijn linker oksel en heeft ter terechtzitting laten weten hoeveel invloed het incident op zijn leven heeft gehad en nog steeds heeft. Uit zijn slachtofferverklaring komt naar voren dat hij een PTSS heeft opgelopen en intensieve therapie heeft moeten ondergaan om zijn angsten te overwinnen. Hij heeft nog steeds wekelijks therapie. Uit zijn eerdere verklaring blijkt ook dat hij nog steeds pijn heeft en dat zijn hele leven na het incident overhoop lag.
Verdachte heeft van zeer dichtbij op het slachtoffer geschoten, uitsluitend omdat deze hem een relatief luttel geldbedrag verschuldigd was. Dat getuigt van een zorgwekkende onverschilligheid tegenover het leven van anderen en daarbij past alleen een langdurige gevangenisstraf.
Het hof heeft bij de strafoplegging verder gelet op de persoonlijke omstandigheden, de uitgebrachte rapportages en het Uittreksel Justitiële Documentatie van 27 mei 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder betrokken is geweest bij (gewapende) geweldsdelicten.
Verdachte heeft verzocht om het feit dat hij van zijn zwijgrecht gebruik maakt, niet in zijn nadeel mee te wegen. Hij heeft verklaard dat hij uit niet nader toegelichte veiligheidsoverwegingen niet kan verklaren. Verdachte heeft uiteraard de vrijheid om niet te willen verklaren. Ook als -zo lijkt het nu- er geen aanwijzingen (meer) zijn dat verdachte of zijn familie wordt bedreigd. Een gevolg van dit zwijgen is evenwel dat hierdoor mogelijk informatie die in het voordeel zou kunnen zijn van verdachte aan het oordeel van het hof is onthouden. Ook is er geen enkele aanwijzing dat verdachte enige spijt in de richting van het slachtoffer heeft betuigd, ondanks dat mr. Jansen namens het slachtoffer heeft aangegeven dat hij verdachte een handreiking had willen doen en nog steeds hoopt dat hij antwoord op zijn vragen zal krijgen. Dat kan het hof verdachte wel aanrekenen.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van acht jaar (met aftrek van de tijd die verdachte heeft doorgebracht in voorlopige hechtenis) passend en geboden is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.278,34. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.834,02 ( € 5.000,-- immateriële schade en € 834,02 materiële schade). De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Standpunt van de benadeelde partij
Mr. Jansen heeft ter terechtzitting verzocht de kleding volledig te vergoeden zoals is gevorderd en heeft er op gewezen dat de rechtbank een onjuiste kilometervergoeding heeft gehanteerd voor de reiskosten, die gemaakt zijn voor bezoeken aan belangenbehartigers, waaronder zij ook de politie, het openbaar ministerie en de rechtspraak schaart.
De rechtbank heeft verder een deel van de reiskosten aangemerkt als proceskosten, waardoor deze niet onder de schadevergoedingsmaatregel vallen. Mr. Jansen heeft verzocht die reiskosten ook als materiële schade aan te merken. Subsidiair heeft zij verzocht dan ook bij de proceskosten de kosten voor rechtsbijstand in hoger beroep toe te wijzen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren in het licht van de gevoerde bewijsverweren. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en ten aanzien van de materiële schade verzocht een deel van de reiskosten af te wijzen, omdat het geen ‘rechtstreekse schade’ betreft. De kosten voor de vergoeding van de kleding dient alleen tot een bedrag van
€ 119,- te worden toegewezen.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van het vonnis van de rechtbank.
Oordeel van het hof
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Het hof heeft het toe te wijzen bedrag als volgt begroot:
-
de immateriële en materiële schade:
€ 5.834,02overeenkomstig de overwegingen en berekening van de rechtbank;
-
de proceskosten:
*De reiskosten van- en naar de terechtzittingen komen op grond van artikel 238, eerste lid, van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. niet voor vergoeding in aanmerking. De benadeelde partij kan deze kosten alleen vorderen als hij in persoon, dus zonder gemachtigde of advocaat, procedeert.
*De kosten van- en naar- de advocaat worden vergoed tegen een kilometerprijs van € 0,26.
Politie, openbaar ministerie en rechtspraak vallen niet onder het begrip ‘belangenbehartigers’ en vallen derhalve onder het lage tarief (€ 0,19 per kilometer).
*De reis- en parkeerkosten die zien op de post ‘advocaat Amsterdam’ komen niet in aanmerking voor vergoeding. Dat de betreffende advocaat kennelijk pas ter plaatse heeft laten weten niet te werken op basis van door de overheid gefinancierde rechtsbijstand, is geen omstandigheid die voor rekening van verdachte dient te komen.
Dat leidt tot de volgende berekening:
-Reiskosten van- en naar de politie 67,6 km x € 0,19
-Reiskosten voor gesprekken met de officier van justitie en de advocaat-generaal
261,6 km x € 0,19
-Reiskosten van- en naar de advocaat 98,8 km x € 0,26
Totaal:
€ 88,24
*De kosten voor rechtsbijstand worden berekend op basis van de Liquidatietarieven Kanton 2019. Daarbij wordt voor het opstellen en indienen van de vordering een punt toegewezen en een punt voor de aanwezigheid bij de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep De waarde per punt bedraagt per 1 januari 2019 € 300 voor vorderingen tussen de € 5.000 en € 10.000. Het hof begroot de proceskosten derhalve op € 300,-- x 3=
€ 900,--.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert en zal de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen tot een bedrag van € 5.834,02.

Beslag

Het hof ziet geen wettelijke gronden om het onder verdachte inbeslaggenomen kogelwerende vest te onttrekken aan het verkeer. Het hof zal gelasten dat het vest aan hem wordt geretourneerd, evenals de Nokia, de iPhone 5 en het geldbedrag, groot € 734,50.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan;
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren;
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- kogelwerend vest (merk Engarde)
- ( zwarte) Nokia telefoon
- ( zwarte) iPhone 5en
- geldbedrag van € 734,50;

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.834,02 (vijfduizend achthonderdvierendertig euro en twee cent)bestaande uit € 834,02 (achthonderdvierendertig euro en twee cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 988,24 (negenhonderdachtentachtig euro en vierentwintig cent);
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.834,02 (vijfduizend achthonderdvierendertig euro en twee cent) bestaande uit € 834,02 (achthonderdvierendertig euro en twee cent) materiële schade en € 5.000,00 (vijfduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 64 (vierenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt,
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 28 februari 2018.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.E. Versloot, griffier,
en op 13 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.