ECLI:NL:GHARL:2020:5489

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
200.272.853
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herberekening kinderalimentatie en informatieplicht tussen ouders

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een verzoek tot herberekening van de kinderalimentatie door de man, die in hoger beroep is gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Midden-Nederland. De man verzoekt de kinderalimentatie te verlagen van € 159,- naar € 97,- per maand, terwijl de vrouw in incidenteel hoger beroep verzoekt om een verhoging naar € 500,- per maand. De procedure in eerste aanleg vond plaats op 21 oktober 2019, en de mondelinge behandeling in hoger beroep vond plaats op 22 juni 2020 via een beeldverbinding vanwege de coronamaatregelen.

Het hof heeft vastgesteld dat de behoefte van het kind in 2019 € 821,- per maand bedraagt. De man en de vrouw zijn het erover eens dat de draagkracht van de vrouw € 1.135,- per maand is, terwijl de draagkracht van de man, rekening houdend met zijn verdiencapaciteit, op € 711,- per maand wordt geschat. Het hof oordeelt dat de man een bijdrage van € 111,- per maand moet betalen, rekening houdend met de zorgkorting van 25% die van toepassing is. De man heeft ook verzocht om terugbetaling van te veel betaalde kinderalimentatie, maar het hof oordeelt dat dit verzoek te laat is ingediend.

De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie te wijzigen naar € 111,- per maand, met ingang van 1 januari 2019. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan door een collegiaal hof en is openbaar uitgesproken op 14 juli 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.272.853
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 482342)
beschikking van 14 juli 2020
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Lindhout te Den Haag,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats 2] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.E.J. Menkveld te Utrecht.

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 oktober 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 16 januari 2020;
  • het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep met producties;
  • het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
  • een journaalbericht van mr. Menkveld van 16 juni 2018 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Lindhout van 18 juni 2020 met pleitaantekeningen en producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 22 juni 2020 in verband met de coronacrisis door middel van een beeldverbinding plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

3.1
De man en de vrouw zijn de ouders van [het kind] , verder te noemen: [het kind] , geboren op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] , [land] .
3.2
Bij beschikking van 30 november 2016 heeft de rechtbank Midden-Nederland het vonnis van die rechtbank van 13 juli 2012 en de tussen partijen gesloten overeenkomst met betrekking tot de man te betalen kinderalimentatie in die zin gewijzigd dat de man met ingang van 4 juli 2016 € 31,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw dient te voldoen.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de beschikking van 30 november 2016 in die zin gewijzigd dat de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2019 wordt bepaald op € 159,- per maand. De rechtbank heeft voorts het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De man is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De man verzoekt het hof die beschikking te vernietigen, en, opnieuw beschikkende, de kinderalimentatie met ingang van 7 juni 2019 vast te stellen op € 97,- per maand.
4.3
De vrouw is met drie grieven in incidenteel hoger beroep gekomen. De vrouw verzoekt in het principaal hoger beroep de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen, voor zover daarbij de ingangsdatum van de te wijzigen kinderalimentatie niet is gesteld op € 500,- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, met ingang van 1 januari 2017, althans 1 maart 2017, althans 31 januari 2018, met veroordeling van de man in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep.
4.4
De man voert verweer in het incidenteel hoger beroep. De man verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel deze verzoeken af te wijzen en te bepalen dat de vrouw te veel ontvangen alimentatiebedragen aan de man dient terug te betalen.
4.5
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken. Grief 3 in het principaal hoger beroep mist zelfstandige betekenis en zal daarom niet afzonderlijk besproken worden.

5.De overwegingen voor de beslissing

Behoefte
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de behoefte van [het kind] in 2019 € 821,- per maand bedraagt.
Ingangsdatum
5.2
Partijen zijn allereerst verdeeld over de ingangsdatum van de wijziging van de kinderalimentatie. Het hof overweegt als volgt.
Het ligt primair op de weg van ouders zelf om tot afspraken te komen over de te betalen kinderalimentatie of een wijziging daarvan. Dat betekent dat een verzoek aan de andere ouder om inkomensgegevens te verstrekken zodat kan worden bezien of een (hernieuwde) vaststelling aan de orde is, vergezeld behoort te gaan van eigen inkomensgegevens. De vrouw heeft weliswaar de man op eerdere momenten verzocht tot wijziging van de kinderalimentatie, maar de man heeft onweersproken gesteld dat de vrouw deze verzoeken niet heeft voorzien van haar eigen inkomensgegevens.
Daar staat tegenover dat de man toen al gedurende enige tijd over een hoger inkomen beschikte dan het inkomen waarvan in de beschikking van 30 november 2016 is uitgegaan. De man heeft dat niet uit eigen beweging aan de vrouw gemeld, terwijl dit, zeker gelet ook op de overwegingen in die beschikking, wel op zijn weg lag.
Onder deze omstandigheden hanteert het hof - net als de rechtbank - 1 januari 2019 als ingangsdatum van de gewijzigde kinderalimentatie.
Inkomsten uit loondienst
5.3
De vrouw meent voorts dat van de man verlangd kan worden dat hij 38 tot 40 uur per week werkt, zeker nu zij zelf in staat is om 36 uur per week te werken terwijl [het kind] 86% van de tijd bij haar verblijft en 14% van de tijd bij de man. Het uitvoeren van de zorgregeling met [het kind] zou voor de man dan ook geen belemmering behoren te zijn om zijn werkzaamheden uit te breiden. De man is bovendien gehuwd, zodat hij hulp heeft van zijn echtgenote om het huishouden te runnen.
5.4
De man voert gemotiveerd verweer en stelt dat hij gelet op de invulling van de zorgregeling niet meer kan werken dan vier dagen per week ofwel 32 uur per week.
5.5
Het hof stelt voorop dat draagkracht niet alleen het inkomen omvat dat de man daadwerkelijk verdient, maar ook het inkomen dat de man in staat kan worden geacht te verwerven. De man is al in de beschikking van 30 november 2016 door de rechtbank gewezen op zijn inspanningsverplichting om een hoger inkomen te verwerven om met dat hogere inkomen een groter aandeel in de behoefte van [het kind] te dragen. In weerwil daarvan heeft de man, nadat hij zijn werkzaamheden en daarmee zijn verdiensten had uitgebreid, niet uit eigen beweging aan de vrouw gemeld dat zijn inkomen was toegenomen. Onder deze omstandigheden is het hof van oordeel dat aan de zijde van de man rekening dient te worden gehouden met een verdiencapaciteit van 36 uur in de week.
Voor zover de man stelt dat nakoming zorgregeling hem belemmert om zijn werkzaamheden uit te breiden, is het hof van oordeel dat van hem een zekere flexibiliteit mag worden verwacht bij het invullen van zijn werkdagen en –uren, bijvoorbeeld met een werkweek van vier keer negen uur of tweewekelijks vier respectievelijk vijf dagen.
5.6
Het huidige inkomen van de man, gebaseerd op 32 uur per week, bedraagt € 3.495,97 bruto per maand, exclusief vakantiegeld. Dit inkomen geëxtrapoleerd naar een werkweek van 36 uur per week bedraagt € 3.932,97, te vermeerderen met vakantiegeld.
Inkomsten uit verhuur Airbnb
5.7
Anders dan de vrouw ziet het hof geen grond om rekening te houden met inkomsten uit verhuur via AirBnB. Het hof stelt vast dat uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel (productie 10 bij het verweerschrift in eerste aanleg) blijkt dat de bed & breakfast waar deze verhuurinkomsten uit zouden worden gegenereerd, eigendom is van de ouders van de man. De ontvangen huurinkomsten worden ook op de bankrekening van de ouders van de man gestort. Bovendien blijkt uit de aangifte inkomstenbelasting 2018 (productie 1 bij het verweerschrift in eerste aanleg) de voorlopige en de definitieve aanslagen inkomstenbelasting 2018 (productie 4 en 5 bij journaalbericht va mr. Lindhout van 24 september 2019) bij de man niet van inkomsten uit de AirBnB.
Tussenconclusie - draagkracht man
5.8
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hof bij de berekening van de draagkracht van de man uitsluitend uitgaat van het inkomen uit loondienst van de man, gebaseerd op een werkweek van 36 uur.
Het bijbehorende netto besteedbaar inkomen (NBI) bedraagt € 2.807,- per maand. Een gewaarmerkt exemplaar van de berekening van het NBI van de man is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
5.9
Het hof berekent de draagkracht van de man vervolgens – conform de voor 2019 geldende formule - als volgt:
70% [€ 2.807,- – (0,3 x € 2.807,- + € 950,-)] = € 711,- per maand.
Draagkracht vrouw
5.1
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de draagkracht van de vrouw € 1.135,- per maand bedraagt.
Voor zover de vrouw heeft willen stellen dat zij door ziekte een lager inkomen heeft en daarmee een lagere draagkracht overweegt het hof dat de vrouw ter mondelinge behandeling heeft verklaard 36 uur per week te werken, zodat de gestelde inkomensachteruitgang kennelijk van tijdelijke aard is geweest.
Draagkrachtvergelijking
5.11
De behoefte van [het kind] bedroeg in 2019 € 821,- per maand. De draagkracht van de man en de vrouw tezamen bedraagt € 1.846,- en is daarmee voldoende om in die behoefte te voorzien. Het hof zal de draagkracht van partijen in die perioden naar rato over deze behoefte verdelen, hetgeen erop neerkomt dat de man van de behoefte van [het kind] dient te dragen: (711,- ÷ 1.846,-) x 821,- = € 316,- per maand.
Zorgkorting
5.12
Tussen partijen is in hoger beroep niet in geschil dat de zorgkorting 25% bedraagt, hetgeen neerkomt op € 205,- per maand. De kosten voor het verblijf van [het kind] op de dagen dat hij bij de man verblijft, worden op dat bedrag begroot. De man maakt die kosten, de vrouw bespaart deze, zodat de door de man te betalen bijdrage met het bedrag van de zorgkorting wordt verlaagd.
Eindconclusie
5.13
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van Samy vaststellen op € 111,- per maand.
Terugbetaling
5.14
De man verzoekt het hof te bepalen dat de vrouw de door haar te veel ontvangen kinderalimentatie aan hem dient terug te betalen.
5.15
Met de vrouw is het hof van oordeel dat de man dit verzoek in een te laat stadium van de procedure heeft gedaan. Dit neemt evenwel niet weg dat de man de te veel door hem betaalde kinderalimentatie onverschuldigd heeft voldaan.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in beide instanties compenseren, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure de bijdrage aan het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 21 oktober 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijzigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 30 november 2016 en bepaalt dat de man aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [het kind] ( [het kind] )
  • met ingang van 1 januari 2019 : € 111,- per maand
  • met ingang van 1 januari 2020: € 113,78 per maand
zal betalen, de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, R. Feunekes en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 14 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.