ECLI:NL:GHARL:2020:5449

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 juli 2020
Publicatiedatum
14 juli 2020
Zaaknummer
21-004002-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 17-jarige jongen voor de moord op zijn grootvader met voorbedachten rade

In deze zaak is een 17-jarige jongen veroordeeld voor de moord op zijn grootvader, waarbij hij zijn opa met 38 messteken om het leven heeft gebracht. De jongen heeft bekend dat hij zijn opa opzettelijk heeft gedood, en het hof heeft geoordeeld dat dit met voorbedachten rade is gebeurd. De jongen had het idee dat hij het financiële conflict tussen zijn vader en zijn opa op deze manier kon oplossen. Het openbaar ministerie ging in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank om het jeugdstrafrecht toe te passen. Het hof heeft, net als de rechtbank, besloten om de jongen te straffen met het jeugdstrafrecht, waarbij hij de maximale jeugddetentie van 24 maanden en plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (jeugd-tbs) opgelegd kreeg. Daarnaast moet hij een schadevergoeding van ruim 6.400 euro aan de nabestaanden betalen. De zaak is behandeld in hoger beroep, waarbij het hof de eerdere uitspraak van de rechtbank heeft vernietigd en opnieuw recht heeft gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, gezien de voorbereidingen die hij heeft getroffen en de tijd die hij heeft genomen om zijn daad te overdenken. De verdachte heeft een complexe achtergrond met geestelijke gezondheidsproblemen, wat heeft bijgedragen aan de beslissing om het jeugdstrafrecht toe te passen in plaats van het volwassenenstrafrecht. De zaak benadrukt de ernst van het delict en de impact op de nabestaanden, maar ook de noodzaak van behandeling en begeleiding voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004002-19
Uitspraak d.d.: 15 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 18 juli 2019 met parketnummer 08-952921-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2001,
thans verblijvende in de Justitiële Jeugdinrichting [naam] te [plaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 1 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van moord, toepassing van het sanctiestelsel voor volwassenen en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorlopige hechtenis is doorgebracht en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De advocaat-generaal heeft tot slot gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] geheel wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. T. Geerdink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de rechtbank ter zake van moord veroordeeld overeenkomstig het sanctiestelsel voor jeugdigen tot een jeugddetentie van twee jaren. De rechtbank heeft verdachte voorts een niet gemaximeerde maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] volledig toegewezen en wel tot een bedrag van € 6.410,61, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de vervangende hechtenis op nul dagen is gesteld.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een tijdstip in of omstreeks de periode van 8 november 2018 tot en met 9 november 2018, te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] een of meermalen met een mes, althans met een scherp en puntig voorwerp, in het hoofd en/of de hals en/of het (boven)lichaam en/of ledematen heeft gestoken en/of gestoten.
Het hof leest het deel “heeft gestoken en/of gestoten” als “te steken en/of te stoten”. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Verdachte heeft bekend dat hij zijn opa [slachtoffer] op 8 november 2019 in [plaats] opzettelijk van het leven heeft beroofd. In hoger beroep is de vraag aan de orde of verdachte zijn opa, al dan niet tezamen met een of meer anderen, niet alleen opzettelijk maar ook met voorbedachten rade heeft gedood.
Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen [1]
Naar aanleiding van de overname van het bedrijf [naam bedrijf] door de vader van verdachte van zijn vader [slachtoffer] is in 2017 een financieel geschil ontstaan. De vader van verdachte zou zijn vader nog een bedrag van € 500.000,- verschuldigd zijn. De onderneming van [slachtoffer] heeft vervolgens in november 2018 een rechtszaak tegen zijn zoon aangespannen bij de rechtbank Overijssel. Bij brief van deze rechtbank van 6 november 2018 is aan de vader van verdachte medegedeeld dat de rechtszaak op 4 december 2018 zou dienen. De advocaat van de vader van verdachte heeft deze brief van de rechtbank op 6 november 2018 doorgestuurd naar de vader van verdachte. [2] Verdachte heeft verklaard dat zijn moeder hem deze brief heeft voorgelezen. [3] De moeder van verdachte heeft bij de politie verklaard dat verdachte maanden voorafgaand aan 8 november 2018 aan haar man en aan haar gevraagd of de rechtszaak zou doorgaan wanneer zijn opa zou overlijden. [4] Verdachte heeft enige tijd voor 8 november 2018 zijn vriend [naam vriend] verteld dat hij zijn opa dood wilde hebben. In de zomer van 2018 heeft verdachte aan deze [naam vriend] gevraagd hoe hij het beste iemand om het leven zou kunnen brengen. [5] Verdachte heeft [naam vriend] verteld over de financiële problemen in de familie. Hij heeft [naam vriend] verteld dat zijn opa schulden heeft veroorzaakt en dat het de vraag was of verdachte zijn ouders in hun huidige woning konden blijven wonen. [6] Verdachte heeft verklaard dat hij voorafgaand aan 8 november 2018 al een tijd geen contact meer had met zijn opa. [7]
Op 8 november 2018 heeft verdachte rond de middag een Facebook Messenger bericht naar zijn moeder gestuurd waarin hij schrijft dat school klaar was, dat hij thuis kwam en dat er ’s avonds iets ging gebeuren, zo heeft de moeder van verdachte verklaard. [8] Diezelfde dag heeft verdachte aan het begin van de middag bij [naam bedrijf] in [plaats] wasbenzine en terpentine gehaald. Verdachte heeft verklaard bij de politie de terpentine te hebben gekocht om na het delict zijn kleding te kunnen verbranden. [9] [naam] , de bedrijfsleider van [naam bedrijf] , heeft verklaard dat op 8 november 2018 omstreeks 13:00/13:15 uur een jongen in de winkel kwam die vroeg naar brandstof om oude lappen met olie erin te verbranden. [10] Kort na 16:00 uur is verdachte met zijn moeder bij [naam bedrijf] geweest en zij hebben daar blauwe nitril/latex handschoenen gekocht. Vervolgens zijn ze samen naar [naam bedrijf] gegaan, waar zij een vleesmes hebben gekocht. [11]
Verdachte heeft bij de politie verklaard deze handschoenen te hebben gekocht met de gedachte om ze te gebruiken voor het overspuiten van zijn brommer en om het delict te plegen. [12] Bij de aanschaf van het mes heeft verdachte bij zijn moeder erop aangedrongen om specifiek het gekochte vleesmes te kopen. Verdachte had de gedachte om dit mes later te jatten en te gebruiken voor het delict, zo heeft hij verklaard bij de politie. [13] Om 18:08 uur en om 18:20 uur heeft verdachte via Whatsapp de volgende berichten gestuurd naar [naam vriend] : “ [naam vriend] , als je vanavond niks weer hoort: zorg voor me familie oke” en “ik ga het nou doen”. [14] Met “Ik ga het nou doen” doelde verdachte op het doden van zijn opa, zo heeft verdachte bij de politie verklaard. [15]
Verdachte heeft zich omgekleed in een zwarte joggingbroek met een T-shirt, heeft een jas aangetrokken en een petje opgezet. Hij heeft zijn telefoon thuis aan de oplader laten liggen. Terwijl verdachte vanuit de keuken naar zijn brommer liep heeft hij het mes van de [naam bedrijf] meegenomen en is hij vertrokken. [16] Verdachte heeft het mes in zijn rechter jaszak gestopt. [17] Verdachte is op zijn brommer vertrokken richting de woning van zijn opa [slachtoffer] aan de [adres] te [plaats] . [18] Verdachte heeft verklaard dat hij twee keer langs de woning is gereden omdat hij twijfelde of het wel goed was wat hij deed en of hij het wel of niet moest doen. Hij heeft zich afgevraagd waar hij mee bezig was. Verdachte heeft vlakbij de woning van zijn opa bij het mountainbike pad ongeveer een half uur lang in het gras gezeten. Hij heeft zich toen wederom afgevraagd of hij het moest doen en of het goed was waar hij mee bezig was. Het was een moment om zichzelf proberen te behoeden voor iets heel doms, zo heeft verdachte verklaard. Het leek verdachte een goed idee en hij dacht: “laat ik het maar wel doen”. [19] De getuige [getuige] heeft gezien dat een bromfietser op 8 november 2018 tussen 18:00 en 20:00 uur eerst langs de woning van [slachtoffer] reed en vervolgens weer terug kwam rijden en het mountainbike pad op ging. [20]
Voordat verdachte naar de woning van zijn opa ging heeft hij de die middag gekochte blauwe handschoenen aangetrokken. [21] Verdachte is naar de woning gelopen en heeft aangeklopt. Verdachte heeft verklaard dat zijn opa de deur open deed, dat hij hem toen ‘een vette bek heeft gegeven’ en hem heeft gestoken met het mes. [22] Verdachte heeft het mes gepakt op het moment dat hij aan het schelden was op zijn opa. [23] Verdachte heeft verklaard zijn opa te hebben gedood door met het mes op hem in te steken. [24] Verdachte heeft na het doden van zijn opa het lemmet van het mes in een vijver gegooid en is weer op de brommer naar zijn ouderlijk huis gereden. [25]
Het lichaam van de overleden [slachtoffer] is op 9 november 2018 om 13:22 uur gevonden door een thuiszorgmedewerker. [26] Uit het schouwverslag van de forensisch arts volgt dat [slachtoffer] vele scherp begrensde verwondingen had. [27] In het NFI-rapport van het pathologisch onderzoek wordt gesproken over 15 scherprandige snijletsels met (geringe) onderhuidse perforatie en onderhuidse bloeduitstortingen aan het hoofd en de bovenste ledenmaten, 16 scherprandige grotendeels streepvormige oppervlakkige snijletsels en kras/huidbeschadigingen met onderhuidse bloeduitstortingen aan het gelaat, de romp en de bovenste ledenmaten, 6 scherprandige huidperforaties (steekletsels) met onderhuidse/diepe bloeduitstortingen aan het hoofd, de rug, de borstkas en het rechterbovenbeen, meerdere huidverkleuringen van bloeduitstortingen met plaatselijk oppervlakkige huidbeschadigingen aan het hoofd, de borstkas en het rechterbeen en 3 huidverkleuringen van bloeduitstortingen aan de linker elleboogsplooi, waarvan één met een puntvormige huidperforatie.
Het intreden van de dood van [slachtoffer] wordt verklaard door de gevolgen van twee steekletsels aan de romp en het gelaat (tot in de hals). Deze hebben geleid tot de dood middels een combinatie van algehele weefselschade door ernstig bloedverlies en ademhalingsfunctie- dan wel longfunctiestoornissen en daarmee overige orgaanfunctiestoornissen. Alle overige letsels hebben mogelijk bijgedragen aan het intreden van de dood door een bijdrage aan het bloedverlies, mogelijk bewustzijnsstoornissen en mogelijke effecten van verstikking op het niveau van de mond en de romp. [28] Blijkens het proces-verbaal bepaling tijdstip overlijden is [slachtoffer] – afhankelijk van de toepassing van welke methode en na de vereiste correcties – op 8 november 2018 tussen 12:30 en 21:30 uur of tussen 14:30 en 24:00 uur overleden. [29]
Onderzoek van de telefoon van verdachte wijst uit dat op 8 november 2018 tussen 18:57 en 20:01 uur de telefoon van verdachte geen internetverbinding had en dat de telefoon in deze periode werd opgeladen. In deze periode is geen gebruikersinteractie te zien en zijn drie inkomende gesprekken niet beantwoord. [30] Om 20:34 uur werd de app “LiveP2000.nl” geïnstalleerd op de telefoon van verdachte en om 20:40 uur werd de app “112-Nederland” geïnstalleerd. [31] Deze apps zijn vanaf deze momenten van installatie tot 9 november 2018 13:47 uur in totaal 44 keren gebruikt. [32]
Verdachte heeft gedurende een heimelijk opgenomen gesprek met zijn ouders in de jeugdinrichting op 24 november 2018 het volgende gezegd: “Dat krijgen ze ook absoluut niet te weten, dat het gepland is, want dan krijg ik voorbedachte rade en dan zit ik wel op
levenslang. Ik en mijn advocaat gooien het gewoon op agressie uit impuls.”. [33]
Verdachte heeft in hoger beroep verklaard dat hij ongeveer een half jaar voor 8 november 2018 er weleens over heeft nagedacht wat de gevolgen zouden zijn van de dood van zijn opa voor de rechtszaak die speelde tussen zijn opa en zijn vader. Achteraf bezien hebben volgens verdachte ter terechtzitting in hoger beroep twee factoren meegespeeld in de beslissing om zijn opa te doden: het feit dat hij een slechte relatie met zijn opa had en de rechtszaak tussen zijn opa en zijn vader. [34]
Zowel bij de politie als op de zitting bij de rechtbank heeft verdachte verklaard dat hij tot zijn daad is gekomen vanwege jarenlang seksueel misbruik door zijn opa. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte verklaard dat van seksueel misbruik geen sprake is geweest. [35]
De voorbedachten rade
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachten rade gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachten rade heeft gehandeld.
Het hof acht bewezen dat verdachte met voorbedachten rade zijn opa [slachtoffer] heeft gedood. Het hof heeft daarbij in aanmerking genomen de gedragingen van verdachte in aanloop naar het doden van zijn opa alsmede zijn gedragingen na afloop daarvan.
Verdachte heeft ongeveer een half jaar voor 8 november 2018 al eens nagedacht over het doden van zijn opa en de eventuele gevolgen daarvan voor de rechtszaak tussen zijn opa en zijn vader. Verdachte is op 6 november 2018, twee dagen voorafgaand aan het delict, via zijn moeder ervan op de hoogte geraakt dat deze rechtszaak in december 2018 zou plaatsvinden. Verdachte heeft voorafgaand aan 8 november 2018 tegenover zijn vriend [naam vriend] en tegenover zijn ouders de eventuele dood van zijn opa ter sprake gebracht. Hierbij heeft verdachte het financiële geschil dan wel de rechtszaak tussen zijn opa en zijn vader betrokken. Verdachte had op 8 november 2018 al geruime tijd geen contact meer met zijn opa vanwege problemen in de familie. Op 8 november 2018 heeft verdachte eerst zelf terpentine en wasbenzine gekocht en vervolgens die middag samen met zijn moeder latex handschoenen en een vleesmes aangeschaft. Verdachte heeft aldus voorbereidingen getroffen en zijn voornemen om zijn opa te doden aangekondigd.
Hij heeft voorts gehandeld met een vooropgezet plan en hij is ook volgens dit plan te werk gegaan. Verdachte is ’s avonds voorzien van het vleesmes en de latex handschoenen op zijn brommer richting de woning van zijn opa gereden. Verdachte heeft zijn telefoon thuisgelaten en heeft zich voor vertrek omgekleed. Verdachte is twee keer langs de woning van zijn opa gereden en heeft vlakbij de woning een half uur in het gras gezeten c.q. zitten wachten. Hij zegt te hebben getwijfeld en zich te hebben afgevraagd of het wel goed was waarmee hij bezig was. Voordat verdachte uiteindelijk naar de woning van zijn opa ging heeft hij de meegenomen latex handschoenen aangetrokken. Verdachte heeft onaangekondigd aangeklopt bij zijn opa waarmee hij al geruime tijd geen contact meer had. Nadat hij is binnengelaten door zijn opa is verdachte gaan steken met het mes en heeft hij zijn opa gedood. Verdachte heeft in totaal 38 steek- dan wel snijletsels toegebracht. Verdachte heeft het afgebroken lemmet van het mes na het doden van zijn opa in het water gegooid. Na terugkomst in zijn ouderlijk huis heeft verdachte via zijn telefoon veelvuldig de 112-meldingen geraadpleegd. Achteraf bezien hebben er volgens verdachte twee factoren meegespeeld in de beslissing om zijn opa te doden: het feit dat hij een slechte relatie met zijn opa had en de lopende rechtszaak tussen zijn opa en zijn vader.
Het hof leidt uit de feitelijke gang van zaken voorafgaand aan het steken door verdachte af dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van de gelegenheid om zich op zijn voorgenomen daad te beraden en dat hij dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Dit heeft verdachte naar eigen zeggen ook gedaan. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat sprake is geweest van een aanzienlijke tijdspanne tussen besluit en uitvoering, als ook van een rustige en weloverwogen besluitvorming en uitvoering en meerdere momenten waarop verdachte de gelegenheid heeft gehad tot beraad voorafgaand aan de uitvoering.
Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin verdachte zou hebben gehandeld is het hof niet gebleken, noch van andere contra-indicaties die het aannemen van voorbedachten rade in de weg staan. Verdachte heeft zelf in het geheel niets verklaard over het bestaan van dergelijke gevoelens van heftige emotie of een ogenblikkelijke gemoedsopwelling voorafgaand of tijdens het delict.
Dat de hierna te noemen gedragsdeskundigen beschrijven dat verdachte niet bij machte is op adequate manier te anticiperen en problemen op te lossen, betekent naar het oordeel van het hof niet dat er sprake was van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling die aan voorbedachten rade in de weg staat. Datzelfde geldt voor het standpunt van de raadsman inhoudende dat verdachte op 8 november 2018 mogelijk drugs heeft gebruikt en daardoor mogelijk in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of plotselinge drift zou zijn geraakt. Het hof acht dit niet aannemelijk geworden, mede omdat verdachte op de zitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij al een half jaar voor 8 november 2018 dagelijks hard- en softdrugs gebruikte. Dit terwijl zijn ouders naar eigen zeggen niets hebben gemerkt van enig drugsgebruik – ook niet op 8 november 2018 –. Voor zover al sprake is geweest van middelengebruik door verdachte op 8 november 2018, is het niet aannemelijk dat verdachte daardoor na een half jaar dagelijks gebruik ineens op 8 november 2018 in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of plotselinge drift is geraakt.
De verklaring van verdachte op de zitting van het hof dat hij een mes bij zich droeg omdat hij zich onveilig voelde bij zijn opa en het betoog van de raadsman dat verdachte zijn opa wellicht alleen angst heeft willen aanjagen, volgt het hof niet. Verdachte had al langere tijd geen enkel contact meer met zijn opa en verdachte heeft bij de politie verklaard het mes te hebben meegenomen om het delict te plegen. Voorts zijn er in de woning van de opa van verdachte geen indicaties of aanwijzingen waargenomen voor een ruzie of woordenwisseling tussen verdachte en zijn opa voorafgaand aan het delict. Daarbij heeft het hof acht geslagen op het feit dat verdachte zelf heeft verklaard dat hij de latex handschoenen aan had gedaan op het moment dat hij naar de woning van zijn opa liep. Het hof acht het gelet op al deze omstandigheden niet aannemelijk dat verdachte (enkel) met zijn opa heeft willen praten.
Voor zover de raadsman heeft betoogd dat sprake was van een korte tijdspanne tussen beslissing en uitvoering, volgt het hof dit betoog niet nu verdachte niet pas in de woning van zijn opa de beslissing heeft genomen zijn opa te doden, maar reeds (veel) eerder hiertoe heeft besloten.
Evenmin volgt het hof de raadsman in zijn stelling dat het bij het handelen met voorbedachten rade meer voor de hand had gelegen dat verdachte zijn opa direct had aangevallen bij binnenkomst in de woning in plaats van verderop in de woning op de plek waar de opa van verdachte de volgende dag is aangetroffen. Het niet direct beginnen met steken bij de voordeur kan immers juist ook duiden op berekenend handelen van verdachte, namelijk om te voorkomen dat zijn opa vlucht of om hulp roept via de (nog geopende dan wel beter te bereiken) voordeur.
Dat het aantal messteken dat door verdachte is toegebracht ten slotte zou duiden op het buiten zinnen zijn van verdachte zoals door de raadsman betoogd, volgt het hof niet nu het veelvuldig en met name op de bovenzijde op het lichaam insteken juist ook kan duiden op berekend optreden, namelijk gericht op het intreden van de dood.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman en acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zijn opa, [slachtoffer] , met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd.
Het medeplegen
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte tezamen en in vereniging met een of meer anderen zijn opa met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. Hoewel op basis van het dossier diverse aanwijzingen bestaan voor de betrokkenheid van de moeder van verdachte bij dit feit, kan op grond van dit dossier het bestanddeel medeplegen niet wettig en overtuigend worden bewezen, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Conclusie
Het hof acht het op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 8 november 2018 zijn opa [slachtoffer] heeft vermoord.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 8 november 2018 te [plaats] [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met een mes in het hoofd, de hals, het bovenlichaam en ledematen te steken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
moord.

Strafbaarheid van de verdachte

In het kader van deze strafzaak is op 17 april 2019 een Pro Justitia rapport uitgebracht door [naam] , GZ-psycholoog, en [naam] , kinder- en jeugdpsychiater, beiden verbonden aan Forensisch Centrum Teylingereind. De deskundigen hebben vastgesteld dat bij verdachte sprake is van ziekelijke stoornissen en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. Dit is geclassificeerd als een sociale (pragmatische) communicatiestoornis, een aandacht deficiëntie / hyperactiviteitstoornis, gecombineerde type, een coördinatieontwikkelingsstoornis, een normoverschrijdende gedragsstoornis en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met antisociale en narcistische trekken. Aangezien het gaat om lang bestaande, chronische stoornissen, waren deze aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde.
De deskundigen hebben geconcludeerd dat de problematische informatieverwerking en de
scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte vermoedelijk hebben
doorgewerkt in het ten laste gelegde. Verdachte heeft volgens de deskundigen een grote
loyaliteit jegens zijn ouders c.q. moeder van wie hij nog (te) sterk afhankelijk is. Vanuit zijn
pathologie kan hij situaties onvoldoende overzien, heeft hij weinig oog voor de schadelijke
gevolgen van zijn handelen voor anderen en is hij niet bij machte op adequate manier te
anticiperen en problemen op te lossen. Voorts handelt hij naar antisociale cognities en
oplossingen met een kortetermijnwinst. Hij is niet in staat zelfstandig op deze cognities te
reflecteren en deze te corrigeren. Hij overschat zichzelf en dicht zich allerlei kwaliteiten toe,
bijvoorbeeld dat hij de situatie wel even oplost. Gezien wordt dat ouders hierin onvoldoende corrigerend optreden en mogelijk zelfs deze cognities hebben onderhouden dan wel versterkt. Deze elementen hebben bijgedragen aan het gegeven dat verdachte tot het
doden van zijn grootvader is gekomen. Hierbij komt dat de gewetensontwikkeling gestoord
verloopt en evenmin een rem vormt op dergelijk gedrag.
Dit leidt volgens deskundigen [naam] en [naam] tot het advies verdachte het bewezenverklaarde feit in een verminderde mate toe te rekenen.
Blijkens het aanvullend Pro Justitia rapport uitgebracht op 11 mei 2020 door [naam] en [naam] zien de deskundigen geen redenen om hun eerdere bevindingen en conclusies over verdachte te herzien.
Het hof kan zich verenigen met deze bevindingen van de gedragsdeskundigen over de geestesvermogens van verdachte en neemt deze over.
Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, dat deze ook aanwezig waren ten tijde van het bewezenverklaarde feit en dat deze de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit heeft beïnvloed. Op grond van het voorgaande komt het hof tot het oordeel dat het bewezenverklaarde feit in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Het hof acht verdachte overigens strafbaar. Strafuitsluitingsgronden worden niet aanwezig geacht.

Oplegging van straf en maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn opa vermoord. Met een vooropgezet plan en met excessief geweld heeft
verdachte door middel van messteken een einde gemaakt aan het leven van [slachtoffer] .
Verdachte heeft [slachtoffer] het meest fundamentele recht ontnomen waarover een mens beschikt, te weten het recht op leven. Met zijn handelen heeft verdachte niet alleen dat recht aan [slachtoffer] ontnomen, ook heeft hij onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan zijn nabestaanden. Dit is ook door de achternicht van [slachtoffer] in de door haar opgestelde en ter zitting in eerste aanleg voorgedragen slachtofferverklaring duidelijk verwoord. Dat [slachtoffer] de opa van verdachte was en dat verdachte het leven van zijn opa welbewust heeft opgeofferd vanwege een familiair financieel conflict, maakt de daad van verdachte des te schokkender. Verdachte heeft bovendien, voor het eerst na het delict, beschuldigingen geuit richting zijn opa betreffende langdurig seksueel misbruik. Uit de OVC-gesprekken valt af te leiden dat verdachte deze beschuldigingen uitsluitend heeft geuit om hiermee strafvermindering te krijgen. Op de zitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij deze beschuldigingen ten onrechte heeft geuit. Verdachte heeft door zijn ongefundeerde en – zo bleek in hoger beroep leugenachtige – aanklacht de nagedachtenis van zijn opa beschadigd, wat ook door de nabestaanden als extra leedtoevoeging is ervaren.
Uit het verdachte betreffende uittreksel van uit de Justitiële Documentatie volgt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Het hof acht het zorgelijk dat verdachte, die nooit eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit, zich ineens aan één van de ernstigste strafbare feiten die de wet kent schuldig heeft gemaakt.
Het toe te passen sanctiestelsel
De rechtbank heeft verdachte in eerste aanleg met toepassing van het sanctiestelsel voor jeugdigen ter zake van moord veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van twee jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte de PIJ-maatregel opgelegd.
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ter zake van moord te veroordelen tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, en dat verdachte daarnaast de TBS-maatregel wordt opgelegd. De advocaat‑generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat voldaan is aan de voorwaarden voor het toepassen van het sanctierecht voor volwassenen. Gezien de ernst van de zaak, de uitzonderlijke omstandigheden waaronder het feit gepleegd is, is toepassing van dit sanctierecht ook gerechtvaardigd. De advocaat-generaal ziet in de persoon van verdachte geen dwingende reden om het jeugdsanctierecht toe te passen.
De raadsman heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, gelet op de leeftijd en de persoon van verdachte, verzocht het jeugdsanctierecht toe te passen.
Ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit was verdachte zeventien jaar oud.
Hoofdregel is dan dat het minderjarigenstrafrecht van toepassing is. Bij wijze van uitzondering kan echter, indien de ernst van het begane feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan daartoe aanleiding geven, ten aanzien van een minderjarige volgens artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht, het jeugdstrafrecht buiten toepassing worden gelaten en recht worden gedaan overeenkomstig het strafrecht voor volwassenen.
Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een uitzonderlijk ernstig feit. Gelet op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan, zou toepassing van het volwassenensanctierecht gerechtvaardigd kunnen zijn. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het enkele feit dat het meerderjarigenstrafrecht bij een dergelijk feit
kanworden toegepast, niet maakt dat verdachte dan ook per definitie volgens het meerderjarigenstrafrecht
moetworden bestraft.
Net als de rechtbank ziet het hof in de persoonlijkheid van verdachte zwaarwegende redenen om geen uitzondering te maken op de de hoofdregel dat minderjarige daders volgens het jeugdsanctierecht worden bestraft.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof hierbij in het bijzonder gelet op:
  • de rapporten van [naam] , GZ-psycholoog, en [naam] , kinder- en jeugdpsychiater, van 17 april 2019 en 11 mei 2020;
  • het rapport van [naam] , als GZ-psycholoog verbonden aan JJI [naam] , van 14 april 2020;
  • het rapport van [naam] en [naam] , beiden onderzoeker van de Raad voor de Kinderbescherming van 27 november 2018 en 21 juni 2019;
  • het standpunt van [naam] en [naam] van de Raad voor de Kinderbescherming van 12 juni 2020;
  • het standpunt van [naam] , jeugdreclasseringsmedewerker van Jeugdbescherming Overijssel van 12 juni 2020.
Volgens het rapport van 17 april 2019 van [naam] en [naam] zijn er vanuit gedragsdeskundig oogpunt geen argumenten gelegen in de persoonlijkheid van verdachte die aanleiding geven om het meerderjarigenstrafrecht toe te passen. Volgens deze deskundigen heeft verdachte nog geen uitgerijpte persoonlijkheid, heeft hij gebrekkige handelingsvaardigheden op motorisch, cognitief en sociaal gebied en is er pedagogische beïnvloeding (los van het gezinssysteem) nodig. Om te komen tot een afname van de kans op toekomstig gewelddadig gedrag hebben de deskundigen het van belang geacht dat de scheefgroei in de persoonlijkheid van verdachte wordt bijgestuurd. Ten behoeve van verdachtes ontwikkeling is het ook van belang hem te ondersteunen in het opbouwen van een positiever en reëler zelfbeeld. Een goed ingestelde en gemonitorde behandeling met medicatie kan volgens de deskundigen bijdragen aan afname van de ADHD-symptomen en verbetering van de motoriek, waardoor verdachte minder impulsief wordt en op school succeservaringen kan opdoen. Voorts achten deze deskundigen het van belang om verdachte binnen een veilige en overzichtelijke omgeving te laten oefenen in een adequate sociale omgang met volwassenen en leeftijdgenoten. De deskundigen hebben benadrukt dat, vanwege het feit dat verdachte op grond van zijn presentatie snel wordt overschat en overvraagd en tevens vanwege zijn informatieverwerkingsstoornissen en zijn sociale kwetsbaarheid c.q. gebrekkige weerbaarheid, behandeling in een kleine groep met veel overzicht en structuur nodig is. De deskundigen hebben geadviseerd een residentiële behandeling binnen het kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. Ondanks het feit dat verdachte nog niet eerder een behandeling heeft gehad, achten de deskundigen behandeling in een voorwaardelijk kader niet haalbaar, gezien de aard en ernst van de problematiek, het ontbreken van probleeminzicht en de contextuele factoren.
Uit het aanvullende rapport van 11 mei 2020 van [naam] en [naam] , volgt dat de eerdere bevindingen en conclusies over verdachte niet worden herzien. Vanuit gedragskundig oogpunt worden contra‑indicaties voor het toepassen van het volwassenenstrafrecht gezien. Bij verdachte is sprake van chronische en in aanleg aanwezige ontwikkelingsproblematiek met een neurobiologische oorzaak. Met deze beperkingen is gedurende het leven van verdachte echter onvoldoende rekening gehouden, waardoor hij structureel is overvraagd en zijn sociaal-emotionele ontwikkeling – en in het verlengde daarvan zijn persoonlijkheidsontwikkeling – een vroege scheefgroei kent. Verdachte is een zeer beperkte, sociaal en motorisch onhandige, kinderlijk-naïeve jongeman die – vermoedelijk door eigen problematiek in combinatie met gezinsfactoren – nog niet of nauwelijks een eigen identiteit heeft ontwikkeld. Hij vult zijn gebreken op met zich narcistisch opblazen, spanningzoekend gedrag en een kinderlijk-oppositionele houding. Al met al functioneert verdachte volgens deze deskundigen nog op een kinderlijk niveau. Omdat verdachte in sociaal-emotionele zin als jonger dan zijn kalenderleeftijd kan worden beschouwd, kan hij nog profiteren van een pedagogisch klimaat. Verdachte heeft heropvoeding nodig: een consequente aanpak met uitleg en veel herhaling. Binnen een groep met volwassenen wordt hij sneller overvraagd waardoor hij gaat overschreeuwen. Dit maakt het nog lastiger om enige kwetsbaarheid en bereidheid in de behandeling te creëren en verharding zal mogelijk eerder optreden. Opgemerkt wordt dat jongvolwassenen nog een behoorlijke ontwikkeling doormaken, waarbij verdachte ook nog een ontwikkelingsachterstand heeft. In de periode dat in detentie niet aan de behandeldoelen gewerkt kan worden, gaat deze tijd verloren. Bij toepassing van het volwassensanctiestelsel zal tenuitvoerlegging van detentie immers plaatsvinden in een Penitentiaire Inrichting, zonder dat er in die periode (verder) behandeld wordt. De kans op verharding en het uitkristalliseren van de persoonlijkheidsproblematiek is dan aanwezig. De behandeling van de pathologie van verdachte is ingewikkeld en vergt een lange adem. De pedagogische context van de JJI sluit hierbij het beste aan.
Raadsonderzoekers [naam] en [naam] van de Raad voor de Kinderbescherming hebben naar voren gebracht dat de behandeling – vanwege de kwetsbaarheid van verdachte – bij voorkeur plaatsvindt in een kleinschalige groep. De Raad heeft benadrukt dat het van belang is dat verdachte de consequenties van het delict maximaal ondergaat en dat daarom naast een PIJ-maatregel ook een onvoorwaardelijke jeugddetentie moet volgen.
Jeugdbeschermer [naam] heeft in zijn brief aangegeven dat het volgens Jeugdbescherming Overijssel noodzakelijk is dat verdachte behandeld gaat worden bij JJI [naam] en dat een veroordeling binnen het jeugdstrafrecht het meest passend is bij de problematiek van verdachte.
Blijkens het rapport van [naam] , als GZ-psycholoog verbonden aan JJI [naam] waar verdachte momenteel verblijft, is reeds gestart met de behandeling van verdachte. Deze behandeling bevindt zich nog in het beginstadium en er is vermoedelijk een lang behandelproces noodzakelijk om de bij verdachte aanwezige problematiek voldoende te kunnen bewerken.
Ter terechtzitting van het hof van 1 juli 2020 heeft GZ-psycholoog [naam] aangegeven dat het behandelaanbod en de interventies van een JJI goed aansluiten bij verdachtes problematiek. Het op de huidige kalenderleeftijd van verdachte ondergaan van een gevangenisstraf in een Penitentiaire Inrichting en het daarmee stopzetten van de (huidige) behandeling kan negatieve gevolgen hebben voor deze behandeling. Gelet op verdachtes kalenderleeftijd en de omstandigheid dat zijn hersenen nog in ontwikkeling zijn, ziet [naam] mogelijkheden om de scheefgroei in de persoonlijkheidsontwikkeling in positieve zin te beïnvloeden.
Het hof overweegt als volgt.
Eén van de uitgangspunten van het jeugdsanctierecht is dat minderjarigen zich nog niet volledig ontwikkeld hebben en dat zij daarom nog niet dezelfde strafrechtelijke verantwoordelijkheid dragen als volwassenen. Een achterstand of scheefgroei in de ontwikkeling kan nog tot een bepaalde leeftijd worden omgebogen. Het jeugdsanctierecht heeft daarom een sterk pedagogisch karakter. In het jeugdsanctierecht ligt de nadruk meer op de persoon van de verdachte en op gedragsbeïnvloeding c.q. heropvoeding dan op vergelding. Uit de rapporten van de hiervoor genoemde deskundigen volgt dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, van ziekelijke stoornissen en van een tekortschietende opvoeding door de ouders. De deskundigen achten het noodzakelijk dat verdachte wordt behandeld om het gevaar voor herhaling te beperken. Vanwege het pedagogisch karakter biedt het jeugdsanctierecht volgens de deskundigen betere mogelijkheden om de scheefgroei van de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte te compenseren dan het volwassenensanctierecht. Alle hiervoor genoemde deskundigen adviseren daarom om het jeugdsanctierecht toe te passen. Alleen deskundige [naam] heeft zich op dit punt niet specifiek uitgelaten.
Het is niet alleen in het belang van verdachte maar ook in het belang van de samenleving dat hij een behandeling krijgt die de meeste kans van slagen heeft om het recidivegevaar te verminderen. Volgens de deskundigen heeft verdachte nog geen uitgerijpte persoonlijkheid, heeft hij gebrekkige handelingsvaardigheden op motorisch, cognitief en sociaal gebied en is er pedagogische beïnvloeding (los van het gezinssysteem) nodig. De persoonlijkheid van verdachte zal geheel opnieuw moeten worden opgebouwd en moeten worden voorzien van gezonde normen en waarden. Hierbij is een kleinschalige, pedagogische setting zoals in
het kader van de PIJ-maatregel, van belang. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de deskundige [naam] ter terechtzitting van het hof naar voren heeft gebracht dat het ondergaan van een ‘kale’ gevangenisstraf in een Penitentiaire Inrichting op deze leeftijd van verdachte erin kan resulteren dat de scheefgroei in zijn persoonlijkheidsontwikkeling niet meer kan worden bijgebogen. Dit terwijl dit bijbuigen – kijkend naar de kalenderleeftijd, de ontwikkelingsachterstand van verdachte en zijn huidige functioneren in de JJI – op dit moment nog wel als een mogelijkheid wordt beschouwd.
Het hof kan zich verenigen met deze overwegingen en conclusies van de deskundigen.
Gelet op het voorgaande zal het hof geen toepassing geven aan het bepaalde in artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof begrijpt dat dit vanuit het oogpunt van vergelding mogelijk als onbevredigend kan worden ervaren, in het bijzonder voor de nabestaanden van [slachtoffer] . Een ernstig feit als dit rechtvaardigt in zijn algemeenheid een vrijheidsbenemende straf van lange(re) duur. Voor de maatschappij en voor alle betrokkenen – in het bijzonder deze nog jeugdige verdachte – is het echter van belang dat naast vergelding in belangrijke mate wordt ingezet op behandeling, waarmee verbetering van de (ontwikkeling van de) persoon en daarmee het voorkomen van herhaling wordt nagestreefd. Daarmee wil het hof niets afdoen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en het daaruit voortvloeiende verdriet van de nabestaanden.
Oplegging jeugddetentie
Vanwege de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd is naar het oordeel van het hof enkel de maximaal op te leggen vrijheidsbenemende straf voor jeugdigen passend en geboden, te weten een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Oplegging PIJ-maatregel
In het rapport van [naam] , GZ-psycholoog, en [naam] , kinder- en jeugdpsychiater, van 17 april 2019 komt naar voren dat de kans op toekomstig gewelddadig gedrag vanuit de pathologie wordt verhoogd door het vertekende beeld dat verdachte van zichzelf en zijn omgeving heeft, zijn zelfoverschatting, een beperkt oordeelsvermogen en beperkte oplossingsvaardigheden, antisociale cognities en gebrek aan empathie. De deskundigen hebben daarbij opgemerkt dat er bij verdachte vooralsnog geen beschermende factoren aanwezig zijn.
Het hof acht met name gelet op de in de omtrent verdachte opgemaakte rapportages beschreven ernstige persoonlijkheidsproblematiek, de zorgen omtrent het gezinssysteem, het recidiverisico en de noodzaak van een langdurige behandeling, een behandeling in gesloten setting binnen de kaders van een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen noodzakelijk. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen eisen het opleggen van deze maatregel. Tevens wordt oplegging van voornoemde maatregel geacht in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte, nu deze maatregel voorziet in de mogelijkheid verdachte gedurende langere tijd intensief te behandelen en te begeleiden in een klinische setting en daarmee bijdraagt aan een aanpak van zijn problematiek alsmede vermindering van het recidiverisico.
Het bewezen verklaarde feit betreft een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. De PIJ-maatregel geldt voor de duur van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. De maatregel kan worden verlengd tot een maximale duur van zeven jaren nu de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. De PIJ-maatregel dient aansluitend aan de jeugddetentie aan te vangen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 6.410,61. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De gevorderde materiële schade bestaat uit de volgende posten:
  • Uitvaartkosten € 2.703,98;
  • Vaste lasten woning en auto € 3.501,02;
  • Opruimkosten € 133,12;
  • Reiskosten € 72,49.
De raadsman heeft aangevoerd dat de notariskosten en de uitvaartverzorging kunnen worden
toegewezen. De raadsman heeft ten aanzien van de overige schadeposten niet
ontvankelijkheid, dan wel afwijzing, dan wel matiging bepleit wegens het ontbreken van
causaal verband, onvoldoende onderbouwing dan wel het niet voldaan zijn aan de schadebeperkingsplicht. De raadsman heeft verzocht indien een schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd daaraan geen gijzeling te verbinden.
Het hof overweegt als volgt.
De benadeelde partij heeft als erfgenaam diverse kosten gemaakt naar aanleiding van de moord op haar vader [slachtoffer] op 8 november 2018. De woning van [slachtoffer] was tot april 2019 verzegeld als plaats delict en daarmee niet toegankelijk voor de benadeelde partij. Hierdoor zijn de vaste lasten doorgelopen. Voorts heeft de benadeelde partij na vrijgave van de woning van [slachtoffer] kosten gemaakt om de woning te verkopen en de nalatenschap van [slachtoffer] verder te vereffenen. Deze kosten vloeien naar het oordeel van het hof rechtstreeks voort uit het bewezenverklaarde feit. Het verweer van de raadsman dat de benadeelde partij niet aan de schadebeperkingsplicht heeft voldaan, wordt verworpen. De woning was verzegeld en daarmee niet toegankelijk voor anderen dan de politie. Het eerder verkopen van de woning is daardoor ook niet mogelijk geweest. Het hof acht het begrijpelijk dat de benadeelde partij onder de gegeven omstandigheden wellicht niet direct heeft gedacht aan het door de raadsman geopperde vragen om toegang tot de woning om energiebesparende maatregelen te treffen, het stopzetten van de gemeentelijke heffingen, het internet en verzekeringen, het vragen aan de buren om de geiten bij de woning te verzorgen en het doorgeven van een adreswijziging.
Het hof merkt verder de keuze van de benadeelde partij voor beneficiaire aanvaarding van de nalatenschap van [slachtoffer] aan als een persoonlijke keuze die op zichzelf niet kan worden aangemerkt als het verzuimen van de plicht tot vermindering van de schade die door het doorlopen van de vaste lasten ontstaat. Dit te meer nu een beneficiaire aanvaarding door de benadeelde partij zoals door de raadsman geopperd niet voorkomt dat de bezittingen van de overledene ten gelde worden gemaakt om alsnog de schulden (in dit geval de vaste lasten) te voldoen. In die zin zou de door de raadsman als meer aangewezen bestempelde keuze voor beneficiaire aanvaarding boven zuivere aanvaarding van de nalatenschap voor de vaste lasten die doorlopen feitelijk geen verschil maken, nu deze kosten bij beneficiaire aanvaarding ook op de erfenis in mindering zouden worden gebracht. Dit zou dus geen beperking van de schade hebben opgeleverd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is aldus voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is deugdelijk gemotiveerd en voldoende onderbouwd. Door overlegging van e-mailberichten, kostenoverzichten, bonnen, rekeningoverzichten en andere stukken acht het hof voldoende onderbouwd dat de door de benadeelde partij gestelde materiële schade daadwerkelijk is geleden. Het hof acht dit in redelijkheid gemaakte en redelijke kosten. De schade is door verdachte veroorzaakt en derhalve dient verdachte de kosten hiervoor te vergoeden. Het verweer van de verdediging wordt dan ook verworpen.
Het hof acht de vordering derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen. Het hof acht het wenselijk dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan de nabestaanden bevordert. Het hof overweegt verder dat uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de ratio van de vervangende hechtenis bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel is dat ‘de dreiging met dit dwangmiddel de veroordeelde er in veel gevallen toe zal brengen aan zijn verplichting te voldoen’. [36] Uit de wetsgeschiedenis kan niet anders worden afgeleid dan dat door de wetgever onder ogen is gezien en is aanvaard dat uiteindelijk hechtenis kan worden toegepast indien betaling of verhaal uitblijft. Gelet op het geldbedrag van de opgelegde schadevergoedingsmaatregel zal het hof – als extra waarborg en stimulans voor betaling aan de nabestaanden, mede gelet op de gebrouilleerde familieverhoudingen – gijzeling opleggen. Gelet op de nog jeugdige leeftijd van verdachte stelt het hof deze gijzeling wat betreft de duur op 30 dagen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77s en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.410,61 (zesduizend vierhonderdtien euro en eenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 6.410,61 (zesduizend vierhonderdtien euro en eenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 8 november 2018.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. E.M.J. Brink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 15 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers, betreft dit pagina’s van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie Oost-Nederland, genummerd PL0600‑2018507051, gesloten en getekend op 15 maart 2019 door [naam] , brigadier van politie Oost-Nederland, genaamd TGO Liberia, doorgenummerd 1000 tot en met 6233. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren
2.Pagina 1298 t/m 1300 (map 1) en pagina 1301 t/m 1302 (map 1).
3.Pagina 2138 (map 2).
4.Pagina 3115 (map 3).
5.Pagina 3236 (map 3) en pagina 2154 (map 2).
6.Pagina 3236 (map 3).
7.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 1 juli 2020.
8.Pagina 3115 (map 3).
9.Pagina 2143 t/m 2144 (map 2).
10.Pagina 3227 t/m 3228 (map 3).
11.Pagina 2135 (map 2), pagina 1092 t/m 1095 (map 1) en pagina 1108 t/m 1120 (map 1).
12.Pagina 2146 (map 2).
13.Pagina 2147 (map 2).
14.Pagina 1182 en 1183 (bijlage 2 bij het proces-verbaal van bevindingen op pagina 1168 en 1169) (map 1) en pagina 2153 (map 2).
15.Pagina 2153 t/m 2154 (map 2).
16.Pagina 2156 (map 2).
17.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 1 juli 2020.
18.Pagina 2156 (map 2).
19.Pagina 2159 t/m 2160 (map 2).
20.Pagina 3216 t/m 3217 (map 3).
21.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 27 juni 2019 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 1 juli 2020.
22.Pagina 2160 (map 2).
23.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 1 juli 2020.
24.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van de rechtbank van 27 juni 2019 en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 1 juli 2020.
25.Pagina 2165 (map 2).
26.Pagina 1081 t/m 1082 (map 1).
27.Pagina 1077 t/m 1078 (map 1).
28.Het deskundigenverslag, het rapport ‘pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 20 november 2018, opgemaakt door [naam] , arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (los opgenomen in het persoonsdossier).
29.Pagina 5259 t/m 5260 (map 5).
30.Pagina 1194 t/m 1196 (map 1).
31.Pagina 1194 t/m 1196 (map 1).
32.Pagina 1198 (map 1)
33.Pagina 4061 (map 4).
34.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 1 juli 2020.
35.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van het gerechtshof van 1 juli 2020.
36.