ECLI:NL:GHARL:2020:5442

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 juli 2020
Publicatiedatum
13 juli 2020
Zaaknummer
19/01167 t/m 19/01172
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake naheffingsaanslagen omzetbelasting en vergrijpboeten met betrekking tot het vertrouwensbeginsel

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de Inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin de rechtbank de naheffingsaanslagen omzetbelasting en de opgelegde vergrijpboeten heeft beoordeeld. De belanghebbende, een telefoonwinkel, kreeg naheffingsaanslagen over de jaren 2012 tot en met 2015 opgelegd, samen met belastingrente en vergrijpboeten. De rechtbank heeft de naheffingsaanslagen voor de jaren 2013 en 2014 verminderd en de naheffingsaanslag voor 2015 vernietigd, evenals alle 10a-boeten. De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld, terwijl de belanghebbende incidenteel hoger beroep heeft ingesteld.

Het Hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel heeft gehonoreerd. Het Hof heeft vastgesteld dat de eerdere beoordeling van de Belastingdienst niet doorwerkt naar latere jaren, zoals blijkt uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Inspecteur heeft vergrijpboeten opgelegd op basis van grove schuld, maar het Hof heeft geoordeeld dat de 67f-boeten ten onrechte zijn opgelegd voor zover zij zijn gebaseerd op de correctie vanwege de cashbacks. De rechtbank heeft op dit punt een juiste beslissing genomen.

Het Hof heeft de 10a-boeten gehandhaafd, maar de 67f-boeten verminderd. De uitspraak van de rechtbank is in zoverre vernietigd, en de Inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 14 juli 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 19/01167 tot en met 19/01172
uitspraakdatum: 14 juli 2020
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Almere(hierna: de Inspecteur)
en het incidentele hoger beroep van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 juli 2019, nummers AWB 17/5618 tot en met 17/5623, in het geding tussen de Inspecteur en belanghebbende

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende zijn over de jaren 2012 tot en met 2015 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd. Bij beschikkingen is belastingrente berekend en zijn vergrijpboeten opgelegd (hierna: de 67f-boeten). Daarnaast heeft de Inspecteur aan belanghebbende vergrijpboeten opgelegd op de voet van artikel 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) vanwege het niet-naleven van de verplichting een suppletieaangifte in te dienen (hierna: de 10a-boeten). De 67f-boeten en de 10a-boeten worden hierna gezamenlijk aangeduid als: de vergrijpboeten.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen, de beschikkingen belastingrente en de vergrijpboeten gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep tegen de naheffingsaanslag en de daarbij horende 67f-boete over het jaar 2012 ongegrond verklaard, de overige beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de Inspecteur in zoverre vernietigd, de naheffingsaanslagen over de jaren 2013 en 2014 verminderd, de naheffingsaanslag over het jaar 2015 vernietigd, de belastingrente dienovereenkomstig verminderd (2013 en 2014), de beschikking belastingrente over het jaar 2015 vernietigd, de 67f-boeten over de jaren 2013 en 2014 verminderd en de 67f-boete over het jaar 2015 vernietigd. Voorts heeft de Rechtbank alle 10a-boeten vernietigd.
1.4.
De Inspecteur heeft hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft incidenteel hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het Hof heeft partijen gevraagd of zij ter zitting willen worden gehoord. Partijen hebben aangegeven niet te willen gehoord. Het Hof heeft vervolgens bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een telefoonwinkel.
2.2.
Bij belanghebbende is een boekenonderzoek uitgevoerd. In het controlerapport staat, voor zover van belang, het volgende:

4.2 Creditfacturen / Kortingen
(…)
De heren [X] en [A] zijn niet eens met voormelde bevindingen en correcties. Tevens stellen zij dat er sprake is van een opgewekt vertrouwen, gezien de opmerkingen in het controlerapport d.d. 15 februari 2011 opgemaakt door de Belastingdienst Oost/ kantoor Almelo (entiteitnummer 8145.27.486).
Standpunt Belastingdienst inzake het beroep op het vertrouwensbeginsel:
De afspraak zoals die in het oude controlerapport staat behelst dat de creditnota’s worden geaccepteerd mits sprake is van juiste en volledige naam adresgegevens, er door de cliënt wordt getekend voor ontvangst van de cash én een kopie van het afgesloten contract. Tevens is afgesproken dat een kopie van het afgesloten contract aan de creditfactuur moet worden gehecht. Dit is niet gedaan door belastingplichtige. De opmerking is opgenomen in het voormelde rapport onder het kopje "Winstberekening", in zoverre lijkt de omzetbelasting van de creditnota's niet te zijn behandeld. Zo ver lijkt de afspraak niet te strekken.
(…)
Gevolgen omzetbelasting:
De belastingplichtige is van mening dat bij hem de indruk is gewekt dat de creditfacturen volledig op hun omzetbelasting-aspecten zijn beoordeeld. Juist, omdat het onder "Winstberekening" staat en niet onder het onderdeel "Omzetbelasting" is de Belastingdienst van mening dat er voor de omzetbelasting geen beoordeling heeft plaatsgevonden. Het Hof van Justitie heeft onlangs een arrest gewezen waaruit blijkt dat het Europeesrechtelijke vertrouwensbeginsel minder royaal moet worden toegepast dan het vertrouwensbeginsel zoals wij dat in Nederland hanteren. Concreet betekent het dat als het Europeesrechtelijk vertrouwensbeginsel geldt (en dat is hier geval) en belastingplichtige er een beroep op kan doen het slechts geldt voor de onderzoeksperiode. Met andere woorden: als het zo is dat vertrouwen is gewekt dan geldt dat slechts voor de periode van het oude onderzoek en mag in de nieuwe periode wel gewoon gecorrigeerd worden. De omzetbelasting welke betrekking op de creditfacturen zal worden gecorrigeerd, zie ook de opmerkingen op bladzijde 9 van dit rapport.
(…)
7.2
Omzetbelasting
Boete omzetbelasting 2012 tot en met 2015
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslagen genoemd onder punt 5.1 wordt ingevolge artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een vergrijpboete opgelegd van 25%. De grondslag van de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat niet of niet tijdig is betaald, een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van grove schuld niet of niet tijdig is betaald.
Motivering boete correctie facturen [B]
Belastingplichtige heeft ten onrechte drie facturen verwerkt in zijn administratie. De feiten staan vermeld onder punt 3.4 van het verslag. Belastingplichtige was tot 1 juli 2013 vennoot van [B] V.O.F. Per 1 juli 2013 heeft hij zijn aandeel overgedragen aan [C] .
Voorafgaand aan de overdracht heeft belastingplichtige zelf, als vennoot van [B] , een drietal facturen opgemaakt en uitgereikt aan [D] , de eenmanszaak van belastingplichtige. Waarop deze facturen berusten blijkt nergens uit. Er zijn geen goederen overgedragen en/of diensten geleverd. Bij [B] zijn de facturen onbekend en de bedragen zijn niet belast geworden. [B] heeft de in rekening gebrachte omzetbelasting niet afgedragen. Maar [D] heeft wel de omzetbelasting teruggevraagd. De echtheid van de facturen is op geen enkele manier aangetoond. Het is de belastingplichtige ernstig te verwijten dat hij de facturen toch opgenomen heeft in de administratie en de aangiften omzetbelasting en inkomstenbelasting op deze administratie te baseren. Het is sprake van een aan opzet grenzende onachtzaamheid gelijk te stellen met een geval van grove schuld.
Motivering boete correctie creditfacturen
Uit het relaas wat omschreven is in § 4.2 van dit verslag blijkt dat belastingplichtige omzetbelasting crediteert, terwijl er geen sprake is van een (belaste) levering. Toch heeft belastingplichtige bij het doen van de aangiften omzetbelasting rekening gehouden met de creditfacturen. De belastingplichtige kan worden verweten dermate onachtzaam te zijn geweest in het verzamelen, opstellen en vastleggen van de boeken en bescheiden waaruit juiste aangiften zouden kunnen worden opgemaakt, dat deze onachtzaamheid als aan opzet grenzende onachtzaamheid moet worden aangemerkt, zodanig dat sprake is van grove schuld.
Motivering Boete
Ingevolge art 10a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen jo. artikel 15 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 en de paragrafen 25, 28a en 28e van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst wordt een vergrijpboete opgelegd van 25%. De grondslag van de boete wordt gevormd door het bedrag van de belasting dat als gevolg van het niet naleven van de hiervoor bedoelde verplichting niet of niet tijdig is betaald, een en ander voor zover dat bedrag als gevolg van grove schuld niet of niet tijdig is betaald. De grondslag van de boete is in dit geval het bedrag van de niet betaalde suppletiebedragen.
Ingaande 2012 is art 10a opgenomen in de Algemene wet inzake Rijksbelastingen. In dat artikel is de verplichting opgenomen om zodra men kennis neemt van onjuistheden of onvolledigheden in de voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens, de inspecteur daarvan in kennis te stellen.
Bij het opmaken van de jaarrekening 2014 bleek uit de herrekening omzetbelasting dat er aanvullende afdrachten nodig waren. De accountant/consulent was op de hoogte van die verplichting en het is niet aannemelijk dat hij dat niet besproken heeft met de belastingplichtige.
Los daarvan heeft de belastingplichtige het jaarverslag over 2014 ook gezien. Het had hem niet hoeven ontgaan dat er nog een aanzienlijk bedrag aan omzetbelasting te betalen was.
Toch onderneemt belastingplichtige niet de in eerder genoemd wetsartikel vereiste actie. De belastingplichtige kan worden verweten daarmee dermate nalatig te hebben gehandeld dat het aan zijn grove schuld te wijten is dat de relevante wetsbepaling niet is opgevolgd. Daarom wordt een vergrijpboete opgelegd van 25%. De grondslag voor de boete is het bedrag aan belasting dat als gevolg van het niet nakomen van de eerder genoemde verplichting niet of niet tijdig is geheven.”
2.3.
De Rechtbank heeft het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel gehonoreerd. De Rechtbank heeft de 67f-boeten in zoverre vernietigd of verminderd. De Rechtbank heeft ambtshalve beoordeeld of de overgebleven vergrijpboeten, met inbegrip van de 10a-boeten, passend en geboden zijn. De Rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet zo is en de 10a-boeten vernietigd.

3.Geschil

In geschil is de invloed van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ) op de bescherming die belanghebbende aan het vertrouwensbeginsel ontleent. Voorts zijn de vergrijpboeten in geschil.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De Inspecteur betoogt onder verwijzing naar het arrest van het HvJ van 12 oktober 2016, C-340/15, ECLI:EU:C:2016:764, Nigl (hierna: het arrest-Nigl), dat het beroep op het vertrouwensbeginsel Unierechtelijk moet worden getoetst. Uit het arrest volgt, aldus de Inspecteur, dat een eerder onderzoek door de Belastingdienst waarin een onjuist standpunt is ingenomen, niet doorwerkt naar latere jaren. De lijn van het HvJ is in strijd met de lijn die de Hoge Raad uiteen heeft gezet.
4.2.
Belanghebbende leidt uit het arrest-Nigl af dat het opzeggen van eerder gewekt vertrouwen met terugwerkende kracht alleen kan ingeval van misbruik. Daarvan is geen sprake, aldus belanghebbende.
4.3.
Punt 50 van het arrest-Nigl luidt in respectievelijk de Duitse, de Franse en de Nederlandse taalversie als volgt:
“Unter diesen Voraussetzungen kann der Umstand, dass das Finanzamt zunächst mehreren Gesellschaften bürgerlichen Rechts die Pauschalregelung gewährt hat, keinen Einfluss auf die Beantwortung der Vorlagefrage haben, da die Sach- und Rechtslage, auf der die neue Einschätzung durch das Finanzamt beruht, nach dieser Gewährung und innerhalb der Verjährungsfrist für das Handeln des Finanzamts eingetreten ist.”
“Dans ces conditions, la circonstance que l’administration fiscale ait, dans un premier temps, reconnu le bénéfice du régime forfaitaire à plusieurs sociétés civiles n’est pas susceptible d’influer sur la réponse à apporter à la question posée, dès lors que les éléments de droit et de fait sur lesquels repose la nouvelle appréciation de cette administration sont postérieurs à cette reconnaissance et qu’ils sont survenus dans le délai de prescription de l’action de celle‑ci.”
“Onder deze omstandigheden kan de omstandigheid dat de belastingdienst in een eerder stadium had toegestaan dat de maatschappen van de forfaitaire regeling gebruikmaakten, niet van invloed zijn op het antwoord op de gestelde vraag. De feitelijke en juridische gegevens waarop de nieuwe beoordeling van deze dienst berust, dateren namelijk van na deze toestemming en zijn opgekomen vóór verstrijken van de verjaringstermijn van zijn optreden.”
4.4.
Het Hof verwerpt het standpunt van de Inspecteur. Uit de onder 4.3. geciteerde passages leidt het Hof af dat de tweede voorwaarde die het HvJ stelt aan terugwerkende kracht van het opzeggen van eerder gewekt gewettigd vertrouwen, zo moet worden uitgelegd dat sprake moet zijn van feitelijke en juridische gegevens die 1) ten grondslag liggen aan de nieuwe beoordeling door de autoriteiten, en 2) zijn opgekomen
nade eerste beoordeling door de autoriteiten. Er moet dus sprake zijn van nieuwe feitelijke en/of juridische gegevens, die een ander licht werpen op de situatie en tot een nieuwe beoordeling (een andere uitkomst) aanleiding geven. Tussen partijen is niet in geschil dat dergelijke gegevens niet aanwezig zijn, zodat de eerdere beoordeling waaraan belanghebbende het vertrouwen ontleent, is gebaseerd op dezelfde gegevens als de tweede, andersluidende beoordeling. De conclusie luidt dat de Rechtbank over de naheffingsaanslagen een juiste beslissing heeft genomen. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank op dit punt bevestigen.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Ook op dit punt moet de uitspraak van de Rechtbank worden bevestigd.
4.6.
De Inspecteur heeft op grond van artikel 67f van de AWR in samenhang met paragraaf 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB) aan belanghebbende vergrijpboeten opgelegd van 25% van de nageheven omzetbelasting, omdat belanghebbende als gevolg van grove schuld niet of niet tijdig belasting zou hebben betaald (de 67f-boeten). Daarnaast heeft de Inspecteur op grond van artikel 10a van de AWR in samenhang met paragraaf 25, 28a en 28e van het BBBB aan belanghebbende afzonderlijke vergrijpboeten opgelegd van 25%, eveneens op grond van grove schuld, omdat de herrekende omzetbelasting die bleek uit de balans niet alsnog is aangegeven met behulp van suppletieaangiften (de 10a-boeten).
4.7.
Uit het oordeel van het Hof over het vertrouwensbeginsel volgt dat de 67f-boeten ten onrechte zijn opgelegd voor zover zij zijn gebaseerd op de correctie vanwege de cashbacks. De Rechtbank heeft op dit punt een juiste beslissing genomen.
4.8.
Belanghebbende betoogt in zijn incidenteel hogerberoepschrift dat in het geheel geen boeten opgelegd hadden mogen worden. De Rechtbank had uit een uitlating van belanghebbende tijdens de mondelinge behandeling afgeleid dat uitsluitend de vergrijpboeten over de cashbacks in geschil waren, en na vernietiging van de 67f-boeten als gevolg van de eliminatie van deze correctie voorts ambtshalve beoordeeld of er gronden waren de overgebleven vergrijpboeten te matigen. Het Hof kan uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling niet afleiden dat belanghebbende uitdrukkelijk en ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van het standpunt dat de vergrijpboeten in hun geheel in geschil waren. Gelet op de fictie dat de boete wordt geacht onderwerp te zijn van de procedure tenzij blijkt dat dit niet zo is en het belang dat een boeteling heeft bij het bestrijden van een aan hem opgelegde boete, gaat het Hof ervan uit dat belanghebbende de mogelijkheid heeft in incidenteel hoger beroep de vergrijpboeten in volle omvang aan de orde te stellen. Het Hof zal daarom beoordelen of de 67f-boeten en de 10a-boeten terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd, na de hiervoor al aangekondigde vernietiging dan wel matiging.
4.9.
Tot de grondslag van de 67f-boeten behoren de volgende correcties:
  • aansluitverschillen
  • voorbelasting
  • balansschulden
  • factuur [E] Uitzendbureau BV
  • drie facturen op naam van VOF [B] en gericht aan belanghebbende
De Inspecteur heeft daarnaast alleen over de correctie balansschulden de 10a-boeten opgelegd. De Inspecteur heeft over 2012 een 10a-boete opgelegd van € 1.022 (25% van € 4.090), over 2013 een 10a-boete van € 242 (25% van € 970) en over 2014 een 10a-boete van € 1.652 (25% van € 6.611).
4.10.
De bewijslast ter zake van de vergrijpboeten rust op de Inspecteur.
4.11.
Het Hof zal eerst beoordelen of grove schuld is bewezen ten aanzien van de drie facturen. Belanghebbende heeft de constateringen in het controlerapport niet weersproken. Het Hof gaat er dan ook vanuit dat belanghebbende zelf op naam van VOF [B] , waarvan hij tot 1 juli 2013 vennoot was, drie facturen heeft uitgeschreven aan zijn eenmanszaak en daarop omzetbelasting heeft vermeld. Belanghebbende heeft deze omzetbelasting in aftrek gebracht, terwijl VOF [B] de omzetbelasting niet op aangifte heeft voldaan. Over de reden voor deze drie facturen is niets vastgesteld, en de controleur heeft uit het ontbreken van enige onderliggende prestatie of bescheiden geconcludeerd dat sprake is van valse facturen en dat belanghebbende grove schuld kan worden verweten ter zake van het desalniettemin in aftrek brengen van de daarop vermelde bedragen aan omzetbelasting. Het Hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat de 67f-boeten in zoverre terecht zijn opgelegd.
4.12.
In het controlerapport staat dat belanghebbende de dagelijkse administratie verzorgt en dat de adviseur de aangiften omzetbelasting verzorgt. Over de samenwerking tussen belanghebbende en de adviseur is verder geen toelichting gegeven. Hoe de aansluitverschillen tussen de uit de administratie blijkende omzetbelasting en voorbelasting aan de ene, en de in de aangiften verantwoorde bedragen aan omzetbelasting en voorbelasting aan de andere kant zijn ontstaan, is daarom niet duidelijk. Wel valt op dat in 2015 geen aansluitverschillen zijn geconstateerd, zowel wat betreft de omzetbelasting als de voorbelasting. In het controlerapport staat dat belanghebbende in 2015 een nieuwe adviseur heeft ingeschakeld, zodat de verschillen ook door het handelen of nalaten van de vorige adviseur konden zijn ontstaan. Het Hof kan niet vaststellen of belanghebbende bij het ontstaan van de verschillende eerdere jaren enig verwijt kan worden gemaakt, laat staan dat sprake is van grove schuld. In het dossier bevindt zich een controlerapport van een eerder bij belanghebbende ingesteld boekenonderzoek. In dit rapport staat dat ook in eerdere jaren aansluitverschillen zijn geconstateerd. Deze constatering vormt evenwel geen bewijs van grove schuld van belanghebbende ten tijde van het doen van aangifte. In het laatstbedoelde rapport ontbreken ook feiten en omstandigheden waaruit kan worden afgeleid dat belanghebbende enig verwijt kan worden gemaakt. Hetgeen hiervoor is geoordeeld, geldt ook voor de balansschulden. In beide controlerapporten wordt melding gemaakt van balansschulden, die in de jaarrekeningen van de eenmanszaak van belanghebbende zijn vermeld maar niet via een (suppletie)aangifte zijn voldaan. Beide rapporten bevatten onvoldoende aanknopingspunten om te kunnen oordelen dat belanghebbende ten tijde van het doen van aangifte door grove schuld heeft nagelaten de als balansschulden genoteerde bedragen te voldoen.
4.13.
Wel acht het Hof grove schuld aanwezig voor zover belanghebbende heeft nagelaten de in de jaarrekeningen vermelde balansschulden te suppleren en te voldoen. Dit had direct na het gereed komen van de desbetreffende jaarrekeningen moeten gebeuren. Door de eerdere controle wist belanghebbende dat balansschulden aangegeven en betaald moeten worden. Hij is hierin ernstig tekortgeschoten. Belanghebbende moet als eigenaar van de eenmanszaak hebben geweten van de oplopende balansschuld, die jaar na jaar in de jaarrekening werd opgenomen. Belanghebbende had, wijzer geworden na de eerdere controle, zo spoedig mogelijk de vereiste suppletieaangifte moeten indienen. Anders dan de Rechtbank concludeert het Hof dat een 67f-boete niet, en een 10a-boete wel op zijn plaats is. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank over de 10a-boeten vernietigen, zodat de desbetreffende uitspraken op bezwaar en de 10a-boetebeschikkingen in stand blijven. In zoverre is het hoger beroep van de Inspecteur gegrond.
4.14.
Ook is een factuur aangetroffen van [E] Uitzendbureau BV met daarop de aantekening “vervallen”. Gelet op hetgeen hiervoor is opgemerkt over de aansluitverschillen en de balansschulden, kan niet worden vastgesteld wat belanghebbende precies kan worden verweten. De aantekening “vervallen” lijkt eerder te wijzen op een verwerkingsfout aan de zijde van de adviseur dan op verwijtbaarheid aan de zijde van belanghebbende.
4.15.
De conclusie luidt dat de 10a-boeten dienen te worden gehandhaafd en dat de 67f-boeten dienen te worden verminderd tot 25% van de correctie voor de drie facturen. De 67f-boete voor 2013 dient te worden verminderd tot € 1.288. Het Hof zal de boete met 10% verminderen tot € 1.159, aangezien de Rechtbank had geconstateerd dat de redelijke termijn ten tijde van het doen van haar uitspraak was verstreken. De overige 67f-boeten zal het Hof vernietigen.
4.16.
Het Hof ziet geen aanleiding de overgebleven boeten verder te verminderen wegens overschrijding van de redelijke termijn. De termijn van vier jaar voor de procedure tot en met hoger beroep is nog niet verstreken. De redelijke termijn is op 17 november 2016 aangevangen met de toezending van het controlerapport.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep gegrond.

5.Proceskosten

De Rechtbank heeft de kosten voor de behandeling van het bezwaar en het beroep vastgesteld op € 1.568,82. Daartegen zijn in hoger beroep geen grieven aangevoerd, zodat het Hof daarvan zal uitgaan.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken vast op € 787,50 (1 punt (incidenteelhogerberoepschrift)  wegingsfactor 1,5 wegens samenhang  € 525).

6.Beslissing

Het Hof:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover het betreft de beslissing omtrent de boeten,
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank voor het overige,
– verklaart het bij de Rechtbank ingestelde beroep gegrond,
– bevestigt de uitspraken van de Inspecteur over de 10a-boeten,
– vernietigt de uitspraken van de Inspecteur over de 67f-boeten,
– vermindert de 67f-boete over 2013 tot € 1.159,
– vernietigt de overige 67f-boeten, en
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 787,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. van Dongen, voorzitter, mr. B.F.A. van Huijgevoort en mr. A.E. Keulemans, in tegenwoordigheid van dr. J.W.J. de Kort als griffier.
De beslissing is op 14 juli 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(A. van Dongen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 14 juli 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.