Met hetgeen hiervoor onder 2.7 en 2.8 is overwogen, is in principe voldaan aan de wettelijke vereisten ex artikel 1.266 lid 1 sub a BW voor beëindiging van het gezag van de moeder. Het hof vindt in deze zaak ook geen bijzondere redenen aanwezig waardoor, ondanks dat aan de wettelijke eisen voor gezagsbeëindiging is voldaan, daar toch van zou moeten worden afgezien.
Dat de samenwerking tussen de GI en de moeder uitstekend verloopt en de GI heeft aangegeven dat, wanneer de moeder het gezag weer zou hebben, de GI daarin geen verandering verwacht, maakt het oordeel van het hof niet anders. Het hof is overtuigd van de goede wil van de moeder om in het belang van [de minderjarige] te handelen. Maar in het verleden is meermalen gebleken dat door de ernstige gedragsproblematiek van [de minderjarige] , waarbij impulsiviteit en agressie een grote rol spelen, de moeder zodanig onder druk kan komen dat zij niet meer in staat is om voldoende tegenwicht te bieden en aan hem toegeeft, tegen de adviezen van de betrokken professionele hulpverleners in. Dit is niet in het belang van [de minderjarige] . De samenwerking tussen de GI en de moeder zal in het gedrang komen en er zal bij [de minderjarige] onduidelijkheid en verwarring ontstaan over wat goed of niet goed is voor hem. Bovendien ondermijnt het de (goede) relatie tussen de moeder en [de minderjarige] , die zij beiden zo belangrijk vinden en koesteren. Het hof acht deze risico’s zeer reëel, indien de moeder weer het gezag over [de minderjarige] zou krijgen en zeker niet in het belang van [de minderjarige] .
Het hof heeft ook de stellige indruk, gelet op de ontwikkelingen sinds de bestreden beschikking van de rechtbank zoals die nu blijken uit het dossier, dat het feit dat niet de moeder maar de GI de afgelopen twee jaar het gezag had over [de minderjarige] , zowel voor [de minderjarige] als de moeder positief is geweest. Feitelijke onrust rond [de minderjarige] was er en zal er, gelet op zijn ernstige problematiek, ook zeker blijven. De vele wisselingen van plek zijn daarvoor illustratief. Maar de GI voert de regie over de opvoeding van [de minderjarige] en beslist. De moeder kan meepraten maar is niet verantwoordelijk. [de minderjarige] weet ook dat niet de moeder verantwoordelijk is, maar de GI. Dit levert rust en duidelijkheid op voor alle betrokkenen en komt de relatie tussen [de minderjarige] en de moeder ten goede.
De moeder geeft nog aan dat, nu de voogdij bij de GI ligt, zij merkt dat zij praktische zaken rond [de minderjarige] moet oppakken omdat die bij de GI te lang blijven liggen, wat de GI ook beaamt. Het hof vindt het belangrijk en fijn voor [de minderjarige] dat de moeder zo oplettend is. Dat biedt [de minderjarige] het vertrouwen dat zaken die voor hem van belang zijn, goed worden geregeld en dat komt hem ten goede. Maar ook dit maakt het oordeel van het hof op het punt van het gezag niet anders.