ECLI:NL:GHARL:2020:5335

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
21-002888-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens termijnoverschrijding en onvoldoende onderbouwing van psychische stoornis

In deze zaak heeft de verdachte hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland, dat op 22 maart 2019 is gewezen. De verdachte, geboren in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, heeft het hoger beroep te laat ingesteld, namelijk op 13 mei 2019, terwijl de termijn voor het instellen van hoger beroep op 5 april 2019 was verstreken. De raadsvrouw van de verdachte heeft aangevoerd dat de termijnoverschrijding niet aan de verdachte kan worden toegerekend vanwege een psychische stoornis. Ter onderbouwing heeft zij een e-mail van de verdachte overgelegd, waarin deze aangeeft zich ontoerekeningsvatbaar te voelen.

Het hof heeft het hoger beroep beoordeeld en vastgesteld dat de termijn voor het instellen van hoger beroep een termijn van openbare orde is. Dit betekent dat overschrijding van deze termijn in principe leidt tot niet-ontvankelijkheid, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding verontschuldigbaar maken. Het hof heeft geconcludeerd dat uit de overgelegde e-mail niet blijkt dat de verdachte daadwerkelijk leed aan een psychische stoornis en gedurende welke periode dit het geval zou zijn. De stelling van de raadsvrouw dat de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar is, is door het hof als onvoldoende duidelijk en gemotiveerd beoordeeld.

Uiteindelijk heeft het hof de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, omdat het hoger beroep te laat is ingesteld. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, en is op 24 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002888-19
Uitspraak d.d.: 24 juni 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 22 maart 2019 met parketnummer 16-011245-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum] 1983,
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. I. Stas, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hof zal de verdachte niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, omdat het hoger beroep te laat is ingesteld. Hiertoe overweegt het hof het volgende.
Het vonnis waarvan beroep dateert van 22 maart 2019. De dagvaarding om te verschijnen op de terechtzitting in eerste aanleg, is op 15 januari 2019 aan de verdachte in persoon uitgereikt. Op grond van artikel 408, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafvordering dient in een dergelijk geval het hoger beroep te worden ingesteld binnen veertien dagen na de einduitspraak. Dit betekent dat in de onderhavige zaak het hoger beroep uiterlijk kon worden ingesteld op 5 april 2019. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld, te weten op 13 mei 2019.
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat dat de overschrijding van de beroepstermijn niet aan de verdachte toe te rekenen is vanwege een psychische stoornis. Daartoe heeft zij een e-mail van de verdachte overgelegd, verzonden op 23 juni 2020, waarin de verdachte aangeeft zich ontoerekeningsvatbaar te voelen en zich onbegrepen voelt door hulpdiensten en instanties.
Het hof stelt voorop dat de termijn voor het instellen van het hoger beroep een termijn van openbare orde is en een vastgestelde overschrijding van deze termijn slechts dan niet tot gevolg heeft dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen, omstandigheden, die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. In het onderhavige geval is daarvan niet gebleken. Uit de e-mail blijkt in het geheel niet dat verdachte leed aan een psychische stoornis en gedurende welke periode dat het geval zou zijn. Het beroep op een verontschuldigbare termijnoverschrijding is naar oordeel van het hof dan ook onvoldoende duidelijk en onvoldoende gemotiveerd.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 24 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.