ECLI:NL:GHARL:2020:5334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
21-006663-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland inzake woninginbraken met veelvuldige recidive

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2019. De verdachte, geboren in 1990 en thans verblijvende in een penitentiaire inrichting, had hoger beroep ingesteld tegen de veroordeling tot achttien maanden gevangenisstraf voor meerdere woninginbraken en een poging daartoe. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, maar de strafoplegging en de motivering daarvan vernietigd en aangevuld. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist, maar dat de straf niet in overeenstemming was met de ernst van de feiten en de recidive van de verdachte. De verdachte had zich in de nacht van 25 op 26 augustus 2019 schuldig gemaakt aan twee woninginbraken, een poging daartoe en een insluiping. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de afgelopen vijf jaar onherroepelijk was veroordeeld voor circa 30 woninginbraken en zich ten tijde van de feiten in een proeftijd bevond. Gezien de ernst van de feiten en het onverbeterlijke karakter van het handelen van de verdachte, heeft het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van achttien maanden opgelegd. Het hof heeft ook het verzoek van de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden afgewezen, omdat er geen ruimte was voor een (deels) voorwaardelijke straf. De beslissing is genomen op basis van de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006663-19
Uitspraak d.d.: 8 juli 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 december 2019 met parketnummer 16-206908-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
thans verblijvende in P.I. [adres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 24 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 tot en met 4 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. B. Yesilgöz, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 18 december 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte wegens de feiten 1 tot en met 4 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de motivering daarvan. In zoverre zal het hof het vonnis van de rechtbank vernietigen. Ook zal het hof de gronden aanvullen, zoals hierna weergegeven.

Aanvulling van de gronden

Het hof constateert dat uit de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen niet blijkt dat de door verbalisanten aangetroffen rugtas in totaal vier laptops bevatte. Ook constateert het hof dat bij het door de rechtbank voor het bewijs gebezigde proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] de voetnoot ontbreekt. Het hof zal de door de rechtbank in het vonnis opgenomen bewijsmiddelen daarom als volgt aanvullen.
Aanvulling van de bewijsmiddelen
Het op 28 augustus 2019 in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal relaas, nummer [nummer 1] , met paginanummer ‘blad 1’, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant [verbalisant 2] , hoofdagent van politie, eenheid Midden-Nederland:
In de gevonden rugtas werden vier laptops aangetroffen.
Het op 27 augustus 2019 in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, nummer [nummer 2] met paginanummer 81, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant [verbalisant 1], hetgeen de rechtbank op pagina 3 van het vonnis als inhoud van dit bewijsmiddel heeft opgenomen.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de nacht van 25 op 26 augustus 2019 schuldig gemaakt aan twee woninginbraken, een poging daartoe en aan een insluiping in een woning. Zijn gedragingen hebben de bewoners schade en overlast bezorgd. Het hof neemt in aanmerking dat aangever [aangever] op de bank lag te slapen met zijn mobiele telefoon naast zich. Verdachte heeft die telefoon van een slapende aangever weggenomen. Dit moet voor aangever een angstig besef zijn geweest. Een woning is een plek waar men zich veilig zou moeten voelen. De ervaring leert dat de slachtoffers van een inbraak zich nog lange tijd onveilig kunnen voelen in hun eigen woning. Ook worden door woninginbraken de gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving versterkt. Verdachte heeft met zijn handelen blijk gegeven hier geen rekening mee te houden evenmin respect voor het eigendomsrecht van anderen te hebben. Dit rekent het hof verdachte aan, temeer nu uit de justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 26 mei 2020, blijkt dat verdachte zich dat verdachte in de afgelopen vijf jaar onherroepelijk is veroordeeld voor circa 30 woninginbraken. Ook blijkt uit die documentatie dat verdachte, ten tijde van de onderhavige feiten, zich nog in een proeftijd bevond van een hem eerder opgelegde deels voorwaardelijke vrijheidsstraf. Gelet op de ernst van de feiten, het onverbeterlijke karakter van het handelen van verdachte, het feit dat verdachte kennelijk geen lering heeft getrokken uit de hem eerder opgelegde (vrijheids)straffen en dat hij evenmin verantwoording voor zijn handelen neemt, ziet het hof gronden aanwezig voor het opleggen van een geheel onvoorwaardelijke vrijheidsstraf.
Het LOVS-oriëntatiepunt voor woninginbraak en insluiping in geval van (veelvuldige) recidive is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de drie en zes maanden (insluiping) en vijf en zeven maanden (inbraak).
Gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden passend en geboden. Deze straf is conform de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf.
Beslissing op het aanhoudingsverzoek
Ter terechtzitting van het hof heeft de raadsvrouw van verdachte verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, in afwachting van nog lopende procedure van de verdachte omtrent zijn verblijfsstatus in Nederland. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat de uitkomst van die procedure met name in het kader van de strafoplegging van belang is, nu de vraag of verdachte in Nederland mag blijven relevant is voor het opleggen van een voorwaardelijk deel van de straf.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet het hof thans geen ruimte voor het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf. Het hof ziet derhalve geen noodzaak de behandeling van de zaak aan te houden en wijst het aanhoudingsverzoek af.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. W. Foppen, voorzitter,
mr. L.J. Bosch en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 8 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. W. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.