In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van een betrokkene die is veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De politierechter had eerder vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 5.855,04 bedroeg, maar had dit bedrag gematigd tot € 3.000,-. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en het oorspronkelijke bedrag van € 5.855,04 bevestigd, maar heeft de verplichting tot betaling aan de Staat verlaagd naar € 3.000,-, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene, zoals schulden en gezondheidsproblemen.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit zijn activiteiten als hennepkweker. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op een rapport van de politie, waarin de opbrengst van de hennepkwekerij is geschat. Het hof heeft de argumenten van de verdediging, die betoogde dat de opbrengsten niet correct waren vastgesteld, niet aannemelijk geacht. De betrokkene heeft in totaal drie oogsten gehad, waarvan de laatste in beslag is genomen. De kosten en opbrengsten zijn zorgvuldig gewogen, en het hof heeft besloten dat de betrokkene in de toekomst in staat moet zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen.
De beslissing van het hof is genomen in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft de verplichting tot betaling aan de Staat hoofdelijk opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 120 dagen, indien de betrokkene niet aan zijn verplichtingen voldoet. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.