In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 8 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij de betrokkene, geboren in 1955, betrokken was bij een hennepkwekerij. De politierechter had eerder op 9 juli 2019 vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel € 5.855,04 bedroeg, maar had dit bedrag gematigd tot € 3.000,-. De betrokkene ging in hoger beroep tegen deze beslissing.
Tijdens de zitting op 24 juni 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die het oorspronkelijke bedrag van € 5.885,04 wilde handhaven. De verdediging voerde aan dat er onvoldoende bewijs was voor eerdere oogsten en dat de opbrengst lager was dan door het OM werd gesteld. Het hof heeft echter vastgesteld dat de betrokkene financieel voordeel heeft genoten uit de hennepkwekerij en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op een rapport van de politie.
Het hof heeft de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene in overweging genomen, waaronder haar schulden en gezondheidsproblemen. Gezien deze omstandigheden heeft het hof besloten het te betalen bedrag te verlagen tot € 3.000,-. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de verplichting tot betaling aan de Staat heeft opgelegd. De beslissing is genomen in het kader van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat van toepassing was ten tijde van de procedure.