ECLI:NL:GHARL:2020:5329

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 juli 2020
Publicatiedatum
9 juli 2020
Zaaknummer
K19-210473
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgingsbevel na aanvaring op het water met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 6 mei 2018 vond er een aanvaring plaats tussen een snelle motorboot en een rubberboot in Lemmer, waarbij de inzittenden van de rubberboot, klagers, zwaargewond raakten. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze zaak geoordeeld dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de beklaagde schuld heeft aan het ontstaan van de zware verwondingen van de klagers. De klacht van de klagers, die zich richtte tegen de beslissing van de officier van justitie om de beklaagde niet te vervolgen, werd gegrond verklaard. Het hof heeft vastgesteld dat de beklaagde onder invloed van alcohol verkeerde en met een te hoge snelheid voer, terwijl hij niet in het bezit was van een geldig vaarbewijs. De beklaagde heeft de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn gegevens achter te laten, wat ook strafbaar is. Het hof heeft besloten dat het algemeen belang vereist dat de beklaagde wordt vervolgd voor het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld, het niet voldoen aan de verplichtingen als schipper, en de overtredingen van de Scheepvaartverkeerswet en het Binnenvaartbesluit. De beschikking is gegeven op 2 juli 2020.

Uitspraak

Klachtnummer 19/210473
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
zittingsplaats Leeuwarden
Beschikkingd.d. 2 juli 2020 inzake de klacht van:

[klager 1]

en
[klager 2],
hierna te noemen
klagers,
woonplaats kiezende ten kantore van mr. E.J.A. van Leuveren, advocaat te Groningen,
ter zake van het uitblijven van een strafvervolging tegen

[beklaagde] ,

wonende te [plaats] ,
hierna te noemen
beklaagde.
Het procesverloop
De klacht is bij het hof binnengekomen op 12 juni 2019.
Ingevolge de beschikking van dit hof d.d. 20 juni 2019 heeft de advocaat-generaal, onder overlegging van de processtukken, schriftelijk verslag gedaan.
[klager 1] is op 11 februari 2020 door één van de leden van het hof in raadkamer gehoord. Namens [klager 2] is haar moeder verschenen. Namens klagers is voorts in raadkamer verschenen mr. E.J.A. van Leuveren, voornoemd.
Beklaagde is opgeroepen teneinde hem in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken over het in de klacht gedane verzoek en de gronden waarop dat berust, maar hij heeft schriftelijk laten weten geen gebruik te maken van de hem geboden gelegenheid om te worden gehoord.
De motivering
De inhoud van de klacht
1. De klacht richt zich tegen de beslissing van de officier van justitie, beklaagde niet te vervolgen ter zake van het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld, al dan niet door roekeloosheid, en het verlaten van de plaats van het ongeval, volgens klagers gepleegd op 6 mei 2018 te [plaats ongeval] .
Het standpunt van de advocaat-generaal
2. De advocaat-generaal is stelt zich op het standpunt dat de klacht gegrond dient te worden verklaard.
Beoordeling
3. Ter zake van het feit waarop de klacht betrekking heeft, is door de politie Noord-Nederland, district Fryslân, een onderzoek ingesteld, waarvan de resultaten zijn vastgelegd in een dossier.
4. Uit dat dossier blijkt dat klagers en beklaagde zich op 6 mei 2018 op het water, [plaats ongeval] , bevonden. Klagers waren met vrienden gaan varen en zij waren verdeeld over drie rubberboten. [klager 1] en [klager 2] zaten samen in de middelste rubberboot (merk: Avon, type: Rover 3.40 RIB, 8 pk) die werd bestuurd door [klager 2] . Beklaagde bestuurde een snelle motorboot (merk: Searay, type: 176 Bow Rider, 146 pk). Omstreeks 22.45 uur heeft een aanvaring tussen klagers en beklaagde plaatsgevonden. Bij deze aanvaring is [klager 1] gewond geraakt en over boord geslagen, terwijl [klager 2] zwaargewond in de rubberboot is blijven liggen. Beklaagde heeft [klager 2] , nog liggend in de rubberboot, naar de steiger bij restaurant 'De Eerste Aanleg' gesleept. [klager 1] is door [getuige A] uit het water gehaald en vervolgens naar dezelfde steiger als [klager 2] gebracht. Daar hebben omstanders zich over de zwaargewonde slachtoffers ontfermd. Bij [klager 1] was (onder meer) sprake van een klaplong, een miltruptuur, een gecompliceerde armfractuur, een kaakfractuur en 7 ribfracturen, terwijl het letsel van [klager 2] bestond uit 2 gebroken nekwervels. Nog voordat de hulpdiensten ter plaatse waren, is beklaagde met zijn vader naar huis gevaren. Uit bloedonderzoek is gebleken dat er bij beklaagde sprake was van een bloedalcoholgehalte van 0,98 mg/ml.
5. Klagers verwijten beklaagde dat zij door zijn schuld zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. Zij stellen dat beklaagde met een te hoge snelheid heeft gevaren, terwijl hij voorts onder invloed van alcohol verkeerde. Daarnaast zou hij niet beschikken over een geldig vaarbewijs. Verder verwijten ze beklaagde dat hij de plaats van het ongeval heeft verlaten, zonder zijn gegevens achter te laten.
Alcohol
6. Beklaagde verklaart dat hij bij restaurant 'De Eerste Aanleg' twee glazen bier heeft gedronken. Verder geeft hij aan dat hij bij thuiskomst schrikbiertjes heeft gedronken. Hij heeft een blik van 0,5 liter met zijn vader gedeeld en daarnaast nog ongeveer vier blikjes van 0,33 liter genuttigd.
7. De vader van beklaagde, [getuige B] , is als getuige gehoord. Hij verklaart dat hij samen met beklaagde zogenoemde 'schrikbiertjes' heeft gedronken. Volgens [getuige B] zouden ze elk ongeveer 7 blikken bier hebben genuttigd, waarvan 1 blik van 0,5 liter.
8. Uit het proces-verbaal van bevindingen van 7 mei 2018 blijkt dat de politie in de prullenbak drie lege blikje bier heeft aangetroffen (1x 0,5 liter en 2x 0,33 liter). In de container lagen geen lege blikjes bier.
9. Getuige [getuige C] is werkzaam in de spoelkeuken van restaurant 'De Eerste Aanleg' en verklaart dat beklaagde langskwam en aan een collega vroeg of hij ook kwam proosten. Beklaagde had op dat moment een biertje in zijn hand. Beklaagde liep wankelend en toen hij de bocht om ging, raakte hij met zijn schouder de muur.
10. Op 10 januari 2020 heeft de advocaat van klagers, mr. Van Leuveren, aanvullende stukken aan het hof doen toekomen, waaronder een rapport d.d. 1 juni 2018 opgemaakt door [naam] , die als personenschade-expert werkzaam is bij [naam] . Uit dat rapport blijkt dat beklaagde heeft verklaard dat hij bij restaurant 'De Eerste Aanleg' twee biertjes heeft gedronken. Na een aanvullende vraag hieromtrent heeft beklaagde aangegeven dat hij vanaf 14:00 uur tot aankomst bij restaurant 'De Eerste Aanleg' rond 21:00 uur, al met al zo'n 5 biertjes had gedronken. In totaal heeft beklaagde tussen 14:00 uur en 22:30 uur ongeveer tussen de 5 en 7 biertjes genuttigd.
11. Artikel 27 van de destijds geldende Scheepvaartverkeerwet luidt, voor zover hier van belang:
Het is degene die op een scheepvaartweg een varend schip voert of stuurt, (…) verboden dit te doen, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:
a. (…);
b. het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan 0,5 milligram alcohol per milliliter bloed.
12. Uit het op 21 juni 2018 opgemaakte Rapport van het Nederlands Forensisch Instituut blijkt dat er bij beklaagde sprake was van een bloedalcoholgehalte van 0,98 mg/ml.
13. Gelet op de hiervoor aangehaalde stukken in het dossier, ziet het hof voldoende aanwijzingen dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 27 van de Scheepvaartverkeerswet.
Snelheid
14. Getuige [getuige D] schat de snelheid waarmee beklaagde met de speedboot voer op ongeveer 40-50 km/h. Volgens [getuige D] was de speedboot volledig in plané. [getuige A] schat dat de speedboot wel 50 km/h heeft gevaren. [getuige E] heeft verklaard dat de speedboot met zeer hoge snelheid voer, hij schat 70 à 80 km/h.
15. [getuige F] is als getuige gehoord. Hij zag een speedboot erg snel varen en besloot het te filmen. [getuige F] kan de snelheid niet inschatten, maar geeft aan dat de speedboot vele male sneller voer dan de boten die ter plekke doorgaans passeren.
16. De door [getuige F] ter beschikking gestelde beelden zijn aan het dossier toegevoegd. In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juni 2018 constateert [verbalisant] dat op 6 seconden aan de rechterkant een rood licht in beeld komt en aan de linkerkant een blauw licht. Het rode licht gaat met een hogere snelheid naar de linkerkant van het beeld dan dat het blauwe licht naar de rechterkant van het beeld gaat. Op 9 seconden gaan het rode en blauwe licht langs elkaar heen en op 11 seconden is een klap te horen. [verbalisant] merkt op dat de rechterzijde van het beeld in de richting van de 'Groote Brekken' is.
17. Aan de hand van door [getuige F] gemaakte beelden hebben klagers berekend dat de snelheid van de speedboot ten tijde van het ongeval bij benadering 73 km/h moet zijn geweest. Zij hebben aan de hand van de filmopname twee meetpunten (een huis en een lamp aan de wal) in Google Maps geplaatst en vervolgens de afstand bepaald. Daarbij hebben zij de tijd betrokken die de speedboot nodig had om van het eerste meetpunt naar het tweede meetpunt te varen.
18. Uit het proces-verbaal van bevindingen Scheepvaartincident blijkt dat de maximumsnelheid voor alle schepen op het [plaats ongeval] door het bevoegd gezag was vastgesteld op 9 km/h. Het hof heeft de door [getuige F] gemaakte beelden bekeken en heeft uit eigen waarneming kunnen constateren dat de snelheid van het vaartuig met het zichtbare rode licht, zijnde de door beklaagde bestuurde speedboot, veel hoger ligt dan de ter plaatse toegestane snelheid van 9 km/h.
Vaarbewijs
19. Uit artikel 16, onder d, van het destijds geldende Binnenvaartbesluit volgt dat beklaagde de betreffende speedboot mocht besturen, indien hij in het bezit was van een klein vaarbewijs.
20. Uit de stukken blijkt dat beklaagde op 13 maart 2018 is geslaagd voor het theoretisch examen 'klein vaarbewijs 1'. Beklaagde is er toen echter niet toe overgegaan om het vaarbewijs ook aan te vragen. Op 23 mei 2018 heeft de politie, via het RTIC in Driebergen, onderzocht of aan beklaagde een vaarbewijs was afgegeven. Dit bleek niet het geval te zijn.
21. Het hof is van oordeel dat het met goed gevolg afleggen van een theoretisch examen onvoldoende is om te voldoen aan het hiervoor genoemde artikel 16 van het Binnenvaartbesluit. Derhalve acht het hof een redelijk vermoeden van schuld aanwezig dat beklaagde niet bevoegd was de speedboot te besturen.
Verlaten plaats ongeval
22. Een schipper die betrokken is bij een aanvaring, is - voor zover hem dit mogelijk is - verplicht gegevens omtrent zijn schip op te geven aan de andere bij de aanvaring betrokken partijen. Dit blijkt uit artikel 785 van het Wetboek van Koophandel. Het niet voldoen aan deze verplichting is strafbaar gesteld in artikel 474 van het Wetboek van Strafrecht.
23. Aan de hand van de stukken kan worden vastgesteld dat beklaagde huiswaarts is gekeerd, zonder de benodigde gegevens bij klagers achter te laten. Dat het niet kenbaar maken van de gegevens niet mogelijk was, is niet gebleken. Gelet hierop zijn er voldoende aanwijzingen dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van het bepaalde in artikel 785 van het Wetboek van Koophandel in samenhang met artikel 474 van het Wetboek van Strafrecht.
Conclusie
24. Alles afwegende, bevat het dossier voldoende aanwijzingen dat het aan de schuld van beklaagde, al dan niet bestaande uit roekeloosheid, is te wijten dat klagers zwaar lichamelijk letsel hebben bekomen. Gelet op de ernst van het feit, vergt het algemeen belang dat beklaagde daarvoor wordt vervolgd. Tot dit oordeel komt het hof ook met betrekking tot de andere in deze beschikking genoemde feiten. Derhalve beslist het hof als volgt.
De beslissing
Het gerechtshof:
beveelt de vervolging van beklaagde ter zake van de feiten, gepleegd op 6 mei 2018 te [plaats ongeval] , zijnde:
het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel door schuld, al dan niet door roekeloosheid (artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht);
het als schipper niet voldoen aan de verplichtingen bedoeld in het tweede lid van artikel 785 van het Wetboek van Koophandel;
overtreding van artikel 27 van de Scheepvaartsverkeerswet;
overtreding van artikel 16 van het Binnenvaartbesluit.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Witt, J. Hielkema en A.J. Rietveld, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Samplonius als griffier.