ECLI:NL:GHARL:2020:5297

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
8 juli 2020
Zaaknummer
21-001041-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis rechtbank en veroordeling voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid met jeugddetentie en werkstraf

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 2000, was eerder veroordeeld voor feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd om proceseconomische redenen en heeft de verdachte opnieuw veroordeeld. De verdachte kreeg een voorwaardelijke jeugddetentie van één dag met een proeftijd van één jaar, en een werkstraf van 60 uren. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 25 mei 2017 in Doorwerth, waar de verdachte de aangeefster, zijn ex-vriendin, heeft vastgepakt en gedwongen tot ontuchtige handelingen. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster en de getuigen als betrouwbaar beoordeeld, en de DNA-bewijzen als ondersteunend voor de bewezenverklaring. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij het hof een schadevergoeding van €500 voor immateriële schade toekende. De verdachte is niet eerder in aanraking gekomen met politie of justitie voor soortgelijke feiten, maar heeft wel te maken met persoonlijke problematiek, waaronder ADHD en een laagverstandelijke beperking. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001041-19
Uitspraak d.d.: 7 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland, van 12 februari 2019 met parketnummer 05-860373-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 september 2019 en 23 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Doorwerth, gemeente Renkum, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten het bij de arm vastpakken en/of de bosjes in duwen/trekken en/of slaan tegen arm en/of gezicht en/of op de grond duwen/trekken en/of voorbij gaan aan uitingen van verzet, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten het pakken/aanraken (over haar kleding) bij haar kruis en/of steken/brengen van zijn hand in (voor- en/of achterzijde van) haar broek en/of betasten van haar billen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
De raadsvrouw stelt – kort en zakelijk weergegeven – dat de verdachte het feit ontkent, de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar is en niet kan bijdragen tot het bewijs, dat de verklaring van aangeefster geen steun vindt in andere bewijsmiddelen en dat de verdachte een alibi heeft. Aldus dient vrijspraak te volgen, aldus de raadsvrouw.
Het hof is van oordeel dat het door en namens de verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de volgende bewijsmiddelen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt in het bijzonder als volgt en sluit daarbij aan bij de bewijsoverwegingen uit het vonnis van de rechtbank.
Aangeefster heeft op 26 mei 2017 verklaard dat zij op 25 mei 2017 rond 20.30 uur in Doorwerth, gemeente Renkum, aan het hardlopen was op de [adres] en dat de verdachte kwam aangerend, haar vastpakte en het bos in duwde. Hij riep daarbij: “Waarom houd je niet meer van me”. Aangeefster heeft verteld dat de verdachte met zijn hand in haar broekje wilde gaan om haar te vingeren en zij dat niet wilde en daarom gilde. De verdachte schuurde ook met zijn geslachtsdeel tegen haar aan en ging daarbij heen en weer. Dat deed hij beste hard, waardoor aangeefster op de grond viel. De verdachte ging toen op haar liggen en probeerde haar kleding uit te trekken. Hij is met zijn handen overal op de kleding van aangeefster geweest. Het stopte omdat aangeefster hard ging gillen. Toen zij thuis kwam, heeft zij het direct aan haar broer en zus verteld. [1]
Aangeefster heeft op 14 juni 2017 en op 13 juli 2017 verklaard dat de verdachte haar op 25 mei 2017 heeft aangerand en heeft geprobeerd te verkrachten. Zij verklaarde dat zij aan het hardlopen was, over de [adres] was gelopen en de verdacht op de T-splitsing bij de [adres] tegen kwam. Dat was rond half negen in de avond. De verdachte trok haar de bosjes in en zei “waarom hou je niet meer van me?”. Hij pakte haar vast aan haar linker bovenarm, duwde haar de bosjes in en trok haar op de grond. [2] Nadat hij haar op de grond duwde, pakte de verdachte haar bij haar kruis. Dat ging best hard. Hij duwde met zijn handpalm met zijn vingers naar boven op de bovenkant van haar kruis. [3] De verdachte probeerde met beide handen de kleding van aangeefster uit te trekken. Dat probeerde hij toen hij nog niet helemaal op haar lag, maar naast haar zat. De verdachte pakte het shirt dat aangeefster aan had aan de onderkant vast. Aangeefster heeft verklaard dat haar shirt tot de navel omhoog is getrokken. Bij haar broekje lukte dat niet omdat aangeefster de handen van verdachte wegduwde. Het is de verdachte gelukt om met ongeveer zijn halve hand in de voorkant van haar broekje te komen, met alleen zijn vingers. Hij voelde daarbij wel, maar raakte de schaamlippen van aangeefster niet aan, aldus aangeefster. Verder heeft aangeefster verklaard dat de verdachte aan haar billen zat voordat hij in de voorkant van haar broekje ging. De verdachte ging met zijn handen via de zijkant van haar broekje naar achteren. Hij zat toen met zijn rechterhand tussen haar billen en kneep in haar kont. Hij kwam daarbij met zijn vingers tussen haar billen. [4] Ook heeft aangeefster verklaard dat de verdachte in haar onderbroek ging en met zijn handpalm op haar blote billen zat. Hij kneep op dat moment stevig in haar billen en zijn hand was nog onder haar onderbroek. [5]
Aangeefster heeft daarnaast verklaard dat de verdachte haar heeft geslagen toen hij haar op de grond duwde. Hij sloeg met de vlakke hand drie keer op haar linkerarm en twee keer tegen haar gezicht. [6]
Bij aangeefster en de verdachte is celmateriaal van het wangslijmvlies afgenomen. Het afgenomen celmateriaal van de verdachte is gewaarmerkt met identiteitszegel RABN0517NL. [7] Het afgenomen celmateriaal van aangeefster is gewaarmerkt met identiteitszegel RABN0999NL. [8]
Aangeefster heeft tegenover verbalisanten voorgedaan hoe de verdachte haar shirt en broek zou hebben vastgepakt. Daarvan zijn foto’s gemaakt. [9] Het shirt en de sportbroek van aangeefster zijn in beslag genomen en voorzien van de volgende spooridentificatienummers (SIN) en met stubs op de vermelde plekken bemonsterd:
  • SIN-nummer AAKD1137NL: shirt (#1) onderkant shirt rechts vanuit positie drager, (#2) onderkant shirt links vanuit positie drager;
  • SIN-nummer AAKD1139NL: sportbroek (#1) bovenzijde broekrand rechts vanuit positie drager en (#2) bovenzijde broekrand links vanuit positie drager.
Om mogelijk donorschap van celmateriaal van de verdachte in deze bemonsteringen statistisch te onderbouwen was aanvullend onderzoek nodig. [10] Bij het aanvullend onderzoek is de Likelihood Ratio-methode toegepast. Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen. Indien aangeefster en de verdachte donor zijn, is er sprake van minimaal vier donoren in de bemonsteringen.
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van het slachtoffer en de verdachte en twee onbekende, niet verwante personen.
Hypothese 2: de bemonstering van het spoor bevat DNA van het slachtoffer en drie onbekende, niet verwante personen.
Ten aanzien van shirt #1: hypothese 1 is zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan hypothese 2.
Ten aanzien van shirt #2: hypothese 1 is extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan hypothese 2.
Ten aanzien van sportbroek #1: hypothese 1 is zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan hypothese 2.
Ten aanzien van sportbroek #2: hypothese 1 is extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan hypothese 2. [11]
Het hof overweegt hiertoe dat van belang is dat precies op de plaatsen waar de verdachte volgens aangeefster haar shirt en broek zou hebben aangeraakt, zoals te zien op pagina’s 31 en 32 van het dossier, DNA-sporen zijn aangetroffen. Het hof neemt op basis van voormeld resultaat aan dat verdachte die sporen heeft veroorzaakt. De verdachte heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring kunnen geven, temeer nu hij stelt dat hij na de dag dat aangeefster de relatie heeft beëindigd, op 11 april 2017, tot aan het onderhavige incident op 25 mei 2017 geen fysiek contact meer met haar heeft gehad. Dat de DNA-sporen op die specifieke plaatsen afkomstig zouden zijn van een moment van minimaal zes weken daarvoor toen de verdachte nog wel een relatie had met aangeefster, acht het hof niet aannemelijk.
Verder gaat het hof voorbij aan het verweer van de verdediging dat de verklaring van aangeefster niet betrouwbaar zou zijn, temeer nu de verklaring kort na het incident is opgenomen en vrij gedetailleerd is. Dat het verhaal van aangeefster wat wisselt, doet naar het oordeel van het hof geen afbreuk aan de betrouwbaarheid daarvan, gelet op de werking van het geheugen en ook de aard van het feit. Daarbij is er naast de verklaring van aangeefster nog een belangrijk tweede bewijsmiddel dat haar verklaring ondersteunt, namelijk de aangetroffen DNA-sporen.
Het hof gaat eveneens voorbij aan het verweer van de verdediging dat de verdachte een alibi had, nu dit alibi ruimte laat voor het plegen van het strafbare feit. De verdachte heeft verklaard dat hij met zijn neefjes heeft gevoetbald in de avond van 25 mei 2017 toen hij bij zijn zus op visite was. De moeder heeft bij de politie verklaard – en bij de raadsheer-commissaris bevestigd – dat de verdachte tussen 20.30 uur en 22.00 uur is gaan voetballen. De zus van de verdachte heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat de jongens tussen 20.00 uur en 21.00 uur zijn gaan voetballen en ongeveer een uur tot anderhalf uur hebben gevoetbald. Zij heeft ook verklaard dat ze de tijdstippen niet meer precies weet. De jongens hebben eerst op het grasveld tegenover de flat gevoetbald en later op het veldje bij de Total benzinepomp, uit het zicht van de moeder en de zus. Het hof overweegt hiertoe dat het veldje bij Total dichtbij de plaats is waar de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden, waardoor het voor de verdachte mogelijk was om tijdens het voetballen naar de [adres] / [adres] te gaan. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat de afstand tussen de Total-benzinepomp en de kruising [adres] / [adres] volgens de applicatie Google Maps circa 600 meter bedraagt en deze afstand in ongeveer zeven minuten te belopen is.
Het hof is tevens van oordeel dat de verklaring van aangeefster steun vindt in de verklaringen van haar broer en zus.
Getuige [getuige 1] , de broer van aangeefster, heeft verklaard dat aangeefster die betreffende dag overstuur thuis kwam en vertelde dat de verdachte aan haar had gezeten en haar had geprobeerd te verkrachten. Aangeefster heeft toen aan haar broer verteld dat zij aan het hardlopen was bij een stukje bos langs de weg en dat de verdachte op haar afkwam, haar vastpakte en probeerde zijn hand in haar broekje te stoppen. Haar broer heeft gezien dat aangeefster overstuur binnen kwam, dat zij moest hyperventileren en moest huilen. Hij heeft ook verklaard dat aangeefster regelmatig blauwe plekken op haar armen had en dat een vriendin van aangeefster, [naam] , zei dat de verdachte aangeefster sloeg. [12]
Getuige [getuige 2] , de zus van aangeefster, heeft verklaard dat zij zag dat aangeefster op de betreffende dag lijkwit thuis kwam van de schrik, dat haar ademhaling heel snel was en dat zij aan het hyperventileren was. Aangeefster kon nauwelijks praten. Schreeuwend en met moeite zei ze dat verdachte haar had geprobeerd te verkrachten. Hij had haar bij een bosrandje op de grond geduwd en geprobeerd met zijn hand in haar broek te gaan. [13]
Het hof overweegt hiertoe dat de broer en de zus afzonderlijk van elkaar zelf de heftige emoties van aangeefster hebben waargenomen kort na het incident tussen de verdachte en aangeefster.
Op grond van het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks25 mei 2017 te Doorwerth, gemeente Renkum, door geweld
of een andere feitelijkheiden
/of bedreiging met geweld ofeen andere feitelijkheid, te weten het bij de arm vastpakken en
/ofde bosjes in duwen
/trekkenen
/ofslaan tegen arm en
/ofgezicht en
/ofop de grond duwen/trekken en
/ofvoorbij gaan aan uitingen van verzet, [benadeelde 1] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meerontuchtige handelingen, te weten het pakken/aanraken
(over haar kleding
)bij haar kruis en
/ofsteken/brengen van zijn hand in
(voor- en
/ofachterzijde van
)haar broek en
/ofbetasten van haar billen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van drie maanden voorwaardelijk met algemene en bijzondere voorwaarden, waaronder diagnostiek en een ambulante behandeling, en een werkstraf voor de duur van 60 uur.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uur.
De verdediging heeft het hof verzocht geen voorwaardelijke jeugddetentie en ook geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan feitelijke aanranding van de eerbaarheid. Hij heeft aangeefster, zijn ex-vriendin, plotseling in de bosjes getrokken en gedwongen ontuchtige handelingen te dulden, terwijl zij dat niet wilde. Hij heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van aangeefster en ook op haar veiligheidsgevoel in haar directe woonomgeving aangezien zij bij elkaar in de straat wonen.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 26 mei 2020, waaruit blijkt dat hij vóór dit incident niet eerder in aanraking is geweest met politie of justitie voor soortgelijke feiten.
Daarnaast heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 25 januari 2019 blijkt dat de verdachte te kampen heeft met de nodige problematiek, zijnde ADHD, een angststoornis NAO en een laagverstandelijke beperking. Hij is beïnvloedbaar en vindt het lastig om andermans grenzen te herkennen. De verdachte woont nog thuis en heeft sinds het strafbare feit op 25 mei 2017 een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. Deze positieve ontwikkeling wordt bevestigd door de brief van de Raad voor de Kinderbescherming van 10 juni 2020 en door hetgeen door zijn buddycoach ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht.
Het hof ziet in voormelde omstandigheden en in het feit dat het taakstrafverbod van artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, aanleiding om een voorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. Het hof acht jeugddetentie voor de duur van één dag voorwaardelijk, met een proeftijd van één jaar, derhalve passend en geboden. Het hof ziet thans geen aanleiding meer voor het opleggen van bijzondere voorwaarden.
Voorts zal het hof aan de verdachte een werkstraf opleggen van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.000,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 650,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het hof overweegt hiertoe dat sprake is geweest van feitelijke aanranding van de eerbaarheid van de benadeelde partij. Hierdoor had zij last van nachtmerries en voelde zij zich tot lang daarna nog onveilig en angstig. Zij heeft zich op 1 juni 2017 aangemeld bij praktijk [praktijk] en is behandeld door een GZ-psycholoog. Zij heeft dramatherapie gevolgd en EMDR-therapie gehad. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof sprake van ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 eerste lid, aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek. Gelet op hetgeen over de aard en de ernst van de gevolgen van het bewezenverklaarde feit bekend is en wat rechters in vergelijkbare gevallen hebben toegewezen acht het hof toekenning van een bedrag van € 500,- aan immateriële schadevergoeding billijk. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 9,24 aan materiële schade, te weten reiskosten naar de GZ-psycholoog van praktijk [praktijk] ten behoeve van [benadeelde 1] . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Het betreft door het bewezenverklaarde handelen van de verdachte (verplaatste) schade aan de benadeelde partij. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 63, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z en 246 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen jeugddetentie.

Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van 1 (één) dag.

Bepaalt dat de jeugddetentie niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
1 (één) jaaraan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,00 (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 25 mei 2017.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 9,24 (negen euro en vierentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 9,24 (negen euro en vierentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 1 januari 2019.
Aldus gewezen door
mr. O.G. Schuur, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek, griffier,
en op 7 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. O.G. Schuur is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 7 juli 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R. Zwarts, advocaat-generaal,
mr. J. de Paauw - de Jong, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.

Voetnoten

1.Bladzijde 15 en 16 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, genummerd PL0600-2017237799-9.
2.Bladzijde 18 tot en met 20 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0600-2017237799-1.
3.Bladzijde 28 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster, genummerd PL0600-2017237799-13.
4.Bladzijde 20 tot en met 22 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0600-2017237799-1.
5.Bladzijde 29 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster, genummerd PL0600-2017237799-13.
6.Bladzijde 22 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte, genummerd PL0600-2017237799-1.
7.Bladzijde 120 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal, genummerd PL0600-2017237799-22.
8.Bladzijde 127 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal, genummerd PL0600-2017237799-28.
9.Bladzijde 28, 29, 31 en 32 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangeefster, genummerd PL0600-2017237799-13.
10.Bladzijde 129 en 131 van de deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek van 27 december 2017, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, forensisch DNA-deskundige.
11.Bladzijde 133 en 134 van de deskundigenrapportage forensisch DNA-onderzoek van 15 maart 2018, opgemaakt door dr. P.J. Herbergs, forensisch DNA-deskundige.
12.Bladzijde 39 en 40 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , genummerd PL0600-2017237799-15.
13.Bladzijde 45 van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , genummerd PL0600-2017237799-16.