ECLI:NL:GHARL:2020:528

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
21 januari 2020
Zaaknummer
21-003590-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van gevangenisstraf voor woningoverval met geweld en schadevergoeding aan slachtoffer

Op 22 januari 2020 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die in hoger beroep was gegaan tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had de verdachte op 2 juli 2019 veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren voor een woningoverval op een 78-jarig slachtoffer, waarbij geweld was gebruikt en een geldbedrag van € 5.000,- was gestolen. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de schadevergoedingsmaatregel, die het hof heeft vernietigd en opnieuw heeft beoordeeld.

Tijdens de zitting op 8 januari 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verklaringen van de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.J. Broekhuizen, in overweging genomen. Het hof oordeelde dat de rechtbank op juiste gronden had beslist, maar kwam tot een andere beslissing met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel. Het hof legde de verdachte de verplichting op om een bedrag van € 8.335,00 te betalen aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Het hof heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op 76 dagen, in plaats van vervangende hechtenis, in overeenstemming met de gewijzigde wetgeving per 1 januari 2020. De aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de schadevergoeding is vastgesteld op 29 december 2018. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003590-19
Uitspraak d.d.: 22 januari 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 2 juli 2019 met parketnummer 05-720012-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1972] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.J.J. Broekhuizen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 2 juli 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast heeft de rechtbank verdachte veroordeeld tot vergoeding van de gevorderde schade door de benadeelde partij.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de schadevergoedingsmaatregel en zal in zoverre opnieuw rechtdoen.
Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Wel zal het hof het vonnis met aanvulling van de gronden, bevestigen.
In aanvulling van hetgeen de rechtbank heeft opgenomen overweegt het hof dat de vindplaats van de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij op die bewuste avond voorbij de slagboom is gereden met de auto
(pagina 6 van het vonnis, laatste zin van de eerste alinea), betreft: Het proces-verbaal van tweede verhoor van verdachte, documentcode 201901051400.VDA, in de wettelijke vorm opgemaakt op 5 januari 2019 door [verbalisant 1] , hoofdagent van politie, en [verbalisant 2] , brigadier van politie (pagina’s 652 t/m 655).
Daarnaast overweegt het hof dat de inhoud van de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] zoals die in hoger beroep zijn afgelegd, respectievelijk ten overstaan van de raadsheer-commissaris en ter terechtzitting van het hof, en hetgeen de verdediging daarover heeft aangevoerd, het hof niet tot een ander oordeel heeft gebracht dan de rechtbank.

De schadevergoedingsmaatregel

Anders dan de rechtbank, die bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel bij gebreke van betaling en verhaal 76 dagen vervangende hechtenis heeft opgelegd, zal het hof - in verband met de gewijzigde wetgeving per 1 januari 2020 - op dit punt in plaats van vervangende hechtenis het aantal dagen dat ziet op de hier geldende duur van de gijzeling opnemen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn, met uitzondering van art 36f lid 5 Sr, toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 8.335,00 (achtduizend driehonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 6.335,00 (zesduizend driehonderdvijfendertig euro) materiële schade en € 2.000,00 (tweeduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 76 (zesenzeventig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 29 december 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. R.G.J. Welbergen en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 22 januari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 22 januari 2020.
Tegenwoordig:
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.