Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De beoordeling van het hoger beroep
Samenvatting van het geschil
“Verkrijgingovereenkomst
“De juiste originele verkrijgingsovereenkomst”. Op de tweede verkrijgingsovereenkomst is NPB Ontwikkeling in haar memorie van antwoord ingegaan.
“verdeeld, ieder de onverdeeld helft”. Project Houten, een ABP-locatie, viel daaronder. NPB Ontwikkeling heeft bovendien voldoende gemotiveerd aangevoerd en met stukken onderbouwd [4] dat er tussen partijen stukken zijn gewisseld met opsommingen van de projecten en dat daarin Houten steeds is aangemerkt als een project dat niet gekozen kon worden, maar onverdeeld zou blijven, waaronder een (andere) inventarislijst van 17 maart 1999. Dat [appellant] in het licht van dit alles (alleen) op grond van de inventarislijst van 17 maart 1999 ervan uit zou zijn gegaan dat Houten toch gekozen kon worden, terwijl het project Houten op dat stuk nu juist is doorgehaald, ziet hof dan ook niet in.
(“Bij mijn weten is nu alles op.”). Volgens NPB Ontwikkeling was daarmee het keuzeproces ten einde gekomen. In juni 1999 hebben [A.] en [appellant] het splitsingsvoorstel ondertekend en is dat gedeponeerd en gepubliceerd. [appellant] heeft naar aanleiding van dit verloop en de bijbehorende producties niet voldoende concreet nader gesteld dat er na 23 maart 1999 desondanks nog wél gekozen kon worden voor projecten en/of dat hij daarna nog voor project Houten heeft gekozen of kenbaar gemaakt heeft daarvoor te willen kiezen. Dat daarna
onverdeeldeprojecten zoals Apeldoorn en Markelo tussen partijen zijn verdeeld (in de zin dat de kavels binnen die projecten zijn verdeeld [6] , conform splitsingsprotocol), is in dit kader niet relevant.
“Ten aanzien van Houten is er ruim na de splitsing een impasse geweest, dat was jaren daarna”De stelling van [appellant] dat die verklaring aldus moet worden begrepen dat de impasse toch op de keuzeperiode slaat, kan niet worden gevolgd. Hierbij geldt dat NPB Ontwikkeling de door [F.] vermelde latere impasse over de verdeling van de kavels binnen project Houten (vanaf 2005) met stukken [7] heeft toegelicht.
Rol mr. [D.]
Gebruik volmacht
in alle opzichten en bij ALLE rechtshandelingen te vertegenwoordigen en al haar rechten en belangen, zonder enige uitzondering, waar te nemen (…) strekkende deze volmacht ook tot (…) het verkopen en in eigendom overdragen van onroerende goederen” [11] ), maar is niet ingegaan op de feiten en omstandigheden waaronder die volmacht redelijkerwijs wel en niet gebruikt mocht worden volgens de uitleg van NPB Ontwikkeling. Aan [appellant] kan worden toegegeven dat aan de volmacht naar de letter geen beperking in duur of doelgebondenheid van handelen was verbonden. Naar het oordeel van het hof geldt echter ook voor de uitleg van een volmacht de zogenoemde Haviltex-maatstaf. Dat wil zeggen dat de betekenis en reikwijdte van de volmacht ook aan de hand van de bedoeling van partijen wordt uitgemaakt en dat dus niet alleen op de tekst moet worden gelet. Dat de volmacht een functionele strekking had, gericht op de zakelijke belangen en activiteiten van NPB Ontwikkeling waarin [appellant] en [A.] met elkaar samenwerkten, is door [appellant] niet met enig overtuigend argument weerlegd. Daarmee heeft NPB Ontwikkeling een begrenzing in doel (het behartigen en regelen van zakelijke belangen van NPB Ontwikkeling) en duur (samenwerking van [appellant] en [A.] ) van de volmacht voldoende aannemelijk gemaakt. In dat licht kan het gebruik door [appellant] van deze volmacht midden 1999, toen partijen al op slechte voet met elkaar stonden en zouden ontvlechten, om namens NPB Ontwikkeling voor de overdracht van de economische eigendom van het chalet te tekenen, niet als rechtsgeldig gebruik van deze volmacht worden aangemerkt. Daarbij moet worden bedacht dat bij die overdracht werd bepaald dat NPB Ontwikkeling alle kosten zou blijven dragen, [A.] ’ onderneming HRT voor heel wat extra kosten werd gesteld en de economische eigendom ook nog eens om niet werd overgedragen. Dit laat zich slecht rijmen met de doelstelling van de volmacht de zakelijke belangen van NPB Ontwikkeling te behartigen. [appellant] heeft niets steekhoudends ingebracht om daar anders over te oordelen.
Instemming [A.]
(“3. Indien en zodra [appellant] niet langer indirect aandeelhouder zal zijn van NPB, zal de onroerende zaak door NPB moeten worden overgedragen tegen de alsdan geldende waarde van de zaak in het economisch verkeer in vrij opleverbare staat aan een andere vennootschap, waarvan de aandelen direct of indirect in dezelfde verhouding in bezit zijn van de huidige aandeelhouders van NPB. In onderling overleg kunnen partijen alsdan besluiten tot overdracht aan een andere partij”). [appellant] is nog steeds indirect aandeelhouder van NPB Ontwikkeling. Het is alleen door het faillissement van NPB Beheer, de directe aandeelhouder, dat hij niet meer kan beschikken over haar aandeel. Dat artikel 3 in die zin moet worden uitgelegd, dat bij faillissement van de aandeelhouder het aandeel in de economische eigendom (niet ten gunste van de boedel te gelde moet worden gemaakt maar) moet worden overgedragen aan een vennootschap waarin [appellant] en [A.] gelijkgerechtigd zijn, heeft [appellant] verder onvoldoende concreet toegelicht, ook in het licht van het verweer van NPB Ontwikkeling. Nu NPB Ontwikkeling economisch eigenaar is gebleven en dit op grond van de tussen partijen geldende afspraken betekent dat [appellant] aan juridische levering diende mee te werken, die voortvloeide uit de beslissing van NPB Ontwikkeling tot verkoop en overdracht van het chalet aan de dochter van [A.] , is van enige gehoudenheid tot teruglevering aan [appellant] geen sprake.