ECLI:NL:GHARL:2020:5195

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 juli 2020
Publicatiedatum
7 juli 2020
Zaaknummer
200.274.889
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod voor moeder om zonder toestemming van vader foto’s en/of filmpjes van kind op sociale media te plaatsen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen de ouders van een minderjarige. De vader had verzocht om de moeder te verbieden om zonder zijn toestemming foto’s en filmpjes van hun kind op sociale media te plaatsen. De rechtbank Gelderland had eerder een beschikking gegeven waarin de moeder werd gelast om geplaatste foto’s binnen een week te verwijderen en haar voor vijf jaar verbood om zonder toestemming van de vader foto’s van het kind op sociale media te plaatsen. De vader ging in hoger beroep tegen deze beschikking, met de stelling dat het plaatsen van foto’s op sociale media niet in het belang van het kind is, omdat dit kan leiden tot ongewenste verspreiding van de beelden.

Het hof overwoog dat het plaatsen van foto’s op sociale media door de moeder niet in het belang van het kind is, gezien de jonge leeftijd van het kind en de onduidelijkheid over de gevolgen van het delen van dergelijke beelden. Het hof benadrukte dat het delen van foto’s op sociale media rechten verleent aan de platforms om deze beelden te gebruiken, wat niet in het belang van het kind is. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank voor zover deze betrekking had op het plaatsen van foto’s en filmpjes op sociale media en herbevestigde het verbod voor een periode van vijf jaar. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die ouders moeten betrachten bij het delen van beelden van minderjarigen op sociale media en de noodzaak om de belangen van het kind voorop te stellen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.889
(zaaknummer rechtbank Gelderland 339416)
beschikking van 7 juli 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. L.A. Hauwert te Duiven,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. van de Gevel te Doetinchem.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 6 september 2018 en 17 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 17 december 2019 wordt hierna ook wel de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 26 februari 2020;
- het verweerschrift.
2.2
In verband met het (beleid ten aanzien van het) coronavirus heeft het hof partijen verzocht zich uit te laten of zij de onderhavige zaak wensen af te doen op de stukken dan wel dat zij kiezen voor een mondelinge behandeling. De vader heeft bij journaalbericht van 6 mei 2020 - en de moeder bij journaalbericht van 7 mei 2020 - ingestemd om de onderhavige zaak op de stukken af te doen.
2.3
Het hof heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld om spreekaantekeningen en/of stukken in te dienen. Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- een journaalbericht van mr. Hauwert van 28 mei 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van de Gevel van 29 mei 2020 met producties.

3.De feiten

3.1
Uit de - inmiddels verbroken - relatie van partijen is [in] 2013 te [B] [de minderjarige] geboren. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank op 28 juni 2018, heeft de vader de rechtbank verzocht te bepalen dat:
 [de minderjarige] haar hoofdverblijfplaats bij hem heeft;
 de moeder aan hem een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] (kinderalimentatie) dient te voldoen; en
 een zorgregeling vast te stellen.
3.3
Bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, heeft de moeder de rechtbank verzocht:
 de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij haar te bepalen;
 een zorgregeling vast te stellen; en
 te bepalen dat de vader de kosten voor de kinderopvang van [de minderjarige] gedurende de tijd dat [de minderjarige] bij hem verblijft voor zijn eigen rekening neemt.
3.4
Bij tussenbeschikking van 6 september 2018 heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld en iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
Bij aanvullend verzoek heeft de vader de rechtbank verzocht om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de moeder te verbieden om foto’s en/of filmpjes van [de minderjarige] op het internet via sociale media te plaatsen en te bepalen dat de moeder de foto’s en/of filmpjes van [de minderjarige] die zij op Facebook en/of andere sociale media heeft geplaatst binnen een week na de gegeven beschikking dient te verwijderen, kosten rechtens.
3.6
Bij ouderschapsplan, door partijen ondertekend op 15 augustus 2019, hebben partijen overeenstemming bereikt over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de zorgregeling en de kinderalimentatie.
3.7
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank:
 bepaald dat de inhoud van het door partijen overeengekomen ouderschapsplan deel uitmaakt van de bestreden beschikking;
 de moeder gelast om foto’s en/of filmpjes betreffende [de minderjarige] die zij openbaar op sociale media heeft geplaatst binnen een week na de datum van de beschikking van deze sociale media te verwijderen en voorts de moeder gedurende vijf jaar vanaf de datum van de bestreden beschikking verboden om foto’s en/of filmpjes van [de minderjarige] op openbare sociale media te plaatsen zonder toestemming van de vader;
 de proceskosten in die zin gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt; en
 het meer of anders verzochte afgewezen.
4. De omvang van het geschil
4.1
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en te bepalen dat het de moeder niet is toegestaan foto’s en/of filmpjes van [de minderjarige] op het internet via sociale media te plaatsen, kosten rechtens.
4.2
De moeder voert verweer. De moeder verzoekt het hof de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek in hoger beroep dan wel zijn verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen onder veroordeling van de vader in de kosten van de procedure in hoger beroep.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechter worden voorgelegd.
5.2
Het hof stelt voorop dat in het onderhavige verzoek in hoger beroep uitsluitend de vraag voor ligt of aan de moeder moet worden verboden om zonder toestemming van de vader foto’s en/of filmpjes van [de minderjarige] op sociale media te plaatsen.
5.3
Het hof overweegt voorts dat daar waar hierna foto’s worden genoemd, ook filmpjes worden bedoeld.
5.4
Verder overweegt het hof dat de vader er geen bezwaar tegen heeft dat de moeder via WhatsApp foto’s van [de minderjarige] deelt, maar dat het in de onderhavige zaak uitsluitend gaat over het plaatsen van foto’s op sociale media, zoals Facebook en Instagram.
5.5
Het hof legt de stellingen van de vader aldus uit dat hij bang is dat de door de moeder op sociale media geplaatste foto’s van [de minderjarige] zonder toestemming van de ouders kunnen worden gebruikt dan wel verspreid via het licentiesysteem van Facebook of Instagram
5.6
In de servicevoorwaarden van Facebook (productie 7 bij het beroepschrift) is, voor zover hier van belang, het volgende te lezen:
“Het betreft hier specifiek het volgende: wanneer je op of in verband met onze Producten inhoud deelt, plaatst of uploadt die valt onder intellectuele-eigendomsrechten, dan verleen je ons een niet-exclusieve, overdraagbare, sublicentieerbare, royaltyvrije en wereldwijde licentie om je inhoud te hosten, te gebruiken, te distribueren, aan te passen, uit te voeren, te kopiëren, in het openbaar weer te geven of te vertonen, te vertalen om hiervan afgeleide werken te maken (in overeenstemming met je instellingen voor privacy en apps). Dit houdt bijvoorbeeld in dat wanneer je een foto deelt op Facebook, je ons toestemming geeft deze foto op te slaan, te kopiëren en delen met anderen (uiteraard in overeenstemming met je instellingen), zoals met serviceproviders die onze service of andere Facebook-producten die je gebruikt, te ondersteunen.”
5.7
In de gebruikersvoorwaarden van Instagram (productie 8 bij het beroepschrift) is, voor zover hier van belang, het volgende te lezen:
We claimen geen eigendomsrechten op je inhoud, maar je verleent ons wel een licentie om die deze te gebruiken.
Er verandert niets aan je rechten op de inhouden. We claimen geen eigendomsrechten op je inhoud die je op of via de Service plaatst. In plaats daarvan verleen je ons, wanneer je inhoud deelt, plaatst of uploadt waarop intellectuele-eigendomsrechten rusten (zoals foto’s of video’s) op of in verband met onze Service, een niet exclusieve, royaltyvrije, overdraagbare, sublicentieerbare wereldwijde licentie om je inhoud te hosten, gebruiken, distribueren, aan te passen, uit te voeren, kopiëren, in het openbaar weer te geven of te vertonen, vertalen en om hiervan afgeleide werken te maken (in overeenstemming met je privacyinstellingen en instellingen voor apps). Je kunt deze licentie op elk moment beëindigen door de inhoud of je account te verwijderen. Inhoud wordt echter nog steeds weergegeven als je deze hebt gedeeld met anderen en zij deze inhoud niet hebben verwijderd.”
5.8
Het hof is van oordeel dat uit de hiervoor aangehaalde passages uit de verschillende voorwaarden inderdaad blijkt dat bij en door het uploaden van foto’s op sociale media, meer in het bijzonder dus op Facebook en Instagram, door de gebruiker via het licentiesysteem toestemming wordt verleend aan Facebook of Instagram om deze foto’s verder te gebruiken en te verspreiden. De door de moeder in haar verweerschrift in hoger beroep aangehaalde passages uit de voorwaarden maken dit niet anders. Het hof volgt de moeder ook niet in haar stelling dat het verspreiden van foto’s via WhatsApp vergelijkbaar is met het plaatsen van foto’s op sociale media. Het hof oordeelt hierbij van belang dat bij het delen van een foto via WhatsApp een (contact)persoon van de moeder een door de moeder toegezonden foto zelf actief verder moet verspreiden, terwijl bij het plaatsen van foto’s op sociale media rechten worden gegeven aan een organisatie om de geplaatste foto’s naar eigen inzicht te gebruiken. In dit licht is het hof van oordeel dat het plaatsen van foto’s en/of filmpjes van [de minderjarige] door de moeder op sociale media, niet in het belang van [de minderjarige] is, zodat het hof de moeder zal verbieden dit te doen. Hierbij oordeelt het hof ook de jonge leeftijd van [de minderjarige] van belang, omdat [de minderjarige] , nu zes jaar, in ieder geval op dit moment nog onvoldoende weet heeft van de (privacy)aspecten van sociale media en de gevolgen van de plaatsing van foto’s en filmpjes op sociale media (nog) niet kan overzien.
5.9
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof verder van oordeel dat het ook niet in het belang van [de minderjarige] is om het verbod voor onbepaalde tijd op te leggen. Het hof zal daarom, evenals de rechtbank, bepalen dat het verbod zal gelden voor de duur van vijf jaar. Dit neemt niet weg dat het de ouders vrij staat hierover in de tussenliggende periode andere afspraken te maken.
5.1
Het hof begrijpt ten slotte dat de moeder trots is op [de minderjarige] en dat zij dat graag met anderen wil delen, maar is van oordeel dat het plaatsen van foto’s en/of filmpjes op sociale media daarvoor op dit moment, nu de vader daarmee niet instemt, niet de juiste manier is. In de huidige tijdgeest is onvermijdelijk dat [de minderjarige] op enig moment zelf in aanraking zal komen met sociale media. Het ligt op de weg van de ouders om [de minderjarige] hierin te begeleiden, indien nodig onder begeleiding van hulpverlening. Het hof geeft de ouders in dit kader mee dat het in het belang van [de minderjarige] is als partijen hierover naar [de minderjarige] dezelfde boodschap uit te dragen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, uitsluitend voor zover het betreft het plaatsen van foto’s en/of filmpjes van [de minderjarige] op sociale media, vernietigen en beslissen als hierna zal worden vermeld.
6.2
Het hof ziet geen aanleiding om de vader te veroordelen in de kosten van de proceskosten, zoals de moeder heeft verzocht.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem,
van 17 december 2019, uitsluitend voor zover het betreft het plaatsen van foto’s en/of filmpjes van [de minderjarige] op sociale media, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verbiedt de moeder om gedurende vijf jaar vanaf de datum van deze beschikking om zonder toestemming van de vader foto’s en of filmpjes van [de minderjarige] op sociale media te plaatsen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.F. van Vugt, A. Smeeïng-van Hees en R. Feunekes, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 7 juli 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.