ECLI:NL:GHARL:2020:5090

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
21-007095-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met verwerping van noodweer-verweer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 juli 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een veroordeling voor mishandeling door de Rechtbank Noord-Nederland. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 10 december 2018, waarin hij was veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van veertig uren. Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 17 juni 2020. De verdachte voerde aan dat hij handelde uit noodweer, omdat hij werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door de aangever. Het hof oordeelde echter dat de gedragingen van de aangever weliswaar als een aanranding konden worden gekwalificeerd, maar dat de verdachte niet gerechtvaardigd was in zijn reactie. Het hof vond dat er geen beletsel was voor de verdachte om het conflict te de-escaleren en dat hij de grenzen van noodzakelijke verdediging had overschreden. Het beroep op noodweer werd verworpen. Ondanks de mishandeling van de aangever, die door de verdachte was bewezen verklaard, besloot het hof geen straf of maatregel op te leggen, gezien de specifieke omstandigheden die zich nadien hadden voorgedaan, waaronder de mishandeling van de verdachte door anderen. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij van hetgeen meer of anders was tenlastegelegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007095-18
Uitspraak d.d.: 1 juli 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank Noord-Nederland van 10 december 2018 met parketnummer 18-820357-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
wonende te [woonplaats], [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en bepaling in het arrest dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E. van der Meer, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de Rechtbank Noord-Nederland heeft verdachte veroordeeld voor mishandeling van [aangever] en heeft verdachte daarvoor een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van veertig uren opgelegd, met een proeftijd van een jaar.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere beslissing omtrent de strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 juni 2018 te [plaatsnaam] [aangever] heeft mishandeld door hem meermalen en/of met kracht op en/of tegen het hoofd en/of de keel(/adamsappel) en/of (elders) op en/of tegen het lichaam te slaan/stompen en/of te krabben en/of met (een) vinger(s) in het oog te prikken en/of naar/tegen de grond te werken.

Bewezenverklaring

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door aangever die hem - verdachte - noopte tot zelfverdediging. De verklaringen van aangever en de getuige [getuige] acht de raadsman niet geloofwaardig.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot verwerping van het noodweer-verweer.
Het hof gaat bij de vaststelling van de feiten en omstandigheden ten aanzien van het tenlastegelegde uit van de verklaring van verdachte.
Op 30 juni 2018 was verdachte werkzaam in de [winkel]. Verdachte liep met een bak met afwas naar aangever [aangever] en zei tegen hem dat hij dit moest afwassen. [aangever] weigerde dit te doen, ondanks dat verdachte de bak met afwas voor hem hield. Verdachte ergerde zich op dat moment aan [aangever] , mede gelet op feiten die zich eerder tussen hen hadden voltrokken. [aangever] gaf verdachte vervolgens een duw, waarop beiden in een worsteling zijn beland waarin over en weer geslagen werd.
Ter terechtzitting in eerste aanleg verklaart verdachte dat hij zich had kunnen inhouden en dat hij agressief heeft gehandeld.
Naar het oordeel van het hof kunnen de gedragingen van de aangever weliswaar worden gekwalificeerd als een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van verdachtes lijf, maar is op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden dat de situatie zodanig is geweest dat de tenlastegelegde gedragingen van de verdachte geboden waren door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf.
In dat verband acht het hof met name van belang dat er geen enkel beletsel bestond voor de verdachte om een paar stappen terug te doen ten einde het conflict te de-escaleren. Mede in aanmerking genomen de – in de visie van het hof – eerlijke verklaring van de verdachte, houdt het hof het ervoor dat de aanranding van de zijde van aangever voor de verdachte een
triggervormde om fysiek ‘los’ te gaan op aangever en aldus zijn reeds langer bestaande frustratie jegens laatstgenoemde te uiten. Daarbij zijn door hem de grenzen van de noodzakelijk te achten verdedigen onmiskenbaar overschreden.
Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2018 te [plaatsnaam] [aangever] heeft mishandeld door hem meermalen tegen het hoofd en de keel(adamsappel) te slaan/stompen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en of maatregel

Op 30 juni 2018, nadat [aangever] door verdachte is mishandeld, is verdachte zelf mishandeld door vijf jongens, waardoor hij letsel heeft opgelopen. Dit voorval hangt direct samen met de mishandeling van [aangever] , waardoor verdachte onmiddellijk is geconfronteerd met de gevolgen van zijn handelen eerder die dag. Ondanks de inbreuk die verdachte met zijn handelen op de lichamelijke en geestelijke integriteit van aangever heeft gemaakt, acht het hof het raadzaam te bepalen dat in verband met de specifieke omstandigheden die zich nadien hebben voorgedaan geen straf of maatregel zal worden opgelegd.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 9a en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. M. van der Horst, raadsheren,
in tegenwoordigheid van D. Janssen, griffier,
en op 1 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M. van der Horst is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.