ECLI:NL:GHARL:2020:5061

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 juli 2020
Publicatiedatum
1 juli 2020
Zaaknummer
21-002422-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak na ontploffing in horecagelegenheid Zwolle

In deze strafzaak, die volgde op een ontploffing in een horecagelegenheid aan de Oude Vismarkt in Zwolle op 3 maart 2014, heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de verdachte vrijgesproken. De zaak kwam in hoger beroep na een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel, die de verdachte gedeeltelijk had vrijgesproken en een gevangenisstraf had opgelegd voor een ander feit. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen de vrijspraak en de niet-ontvankelijkheid van benadeelde partijen in hun vorderingen.

Tijdens de zitting op 3 juni 2020 heeft het hof de zaak behandeld. De verdachte werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting en het teweegbrengen van een ontploffing. Er waren jassen en maskers aangetroffen in de tuin van een woning nabij de horecagelegenheid, waarvan DNA-sporen overeenkwamen met die van de verdachte en zijn medeverdachte. Het hof oordeelde echter dat, hoewel er aanwijzingen waren dat de jassen en maskers mogelijk door de verdachte en zijn medeverdachte waren gedragen, er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat zij ook daadwerkelijk betrokken waren bij de ontploffing.

De getuigenverklaringen en het ontbreken van sporen van brandversnellende middelen op de aangetroffen kleding leidden het hof tot de conclusie dat de verdachte niet bewezen kon worden geacht het ten laste gelegde feit te hebben begaan. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en sprak de verdachte vrij. De vorderingen van de benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002422-17
Uitspraak d.d.: 1 juli 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 20 april 2017 in de gevoegde strafzaken met parketnummers 08-910007-15 en 08-955914-13, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1993,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Omvang van het hoger beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde onder parketnummer 08-910007-15. Ten aanzien van de met dit feit samenhangende vorderingen van de benadeelde partijen ( [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] ) heeft de rechtbank telkens de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
Wat betreft parketnummer 08-955914-13 heeft de rechtbank de verdachte gedeeltelijk vrijgesproken en voor het bewezen verklaarde een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van één maand, met aftrek van de duur van het voorarrest.
Op 3 mei 2017 heeft de officier van justitie onbeperkt hoger beroep ingesteld tegen het vonnis waarvan beroep.
Op 16 mei 2017 heeft de officier van justitie het hoger beroep door middel van een partiële intrekking beperkt tot het ten laste gelegde onder parketnummer 08‑910007-15. Benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben de vorderingen in hoger beroep gehandhaafd. Wat betreft benadeelde partij [benadeelde 3] is het hof niet gebleken dat de benadeelde partij de vordering heeft gehandhaafd in hoger beroep.
Het voorgaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep aan het oordeel van het hof is onderworpen wat betreft de beslissingen ten aanzien van:
 het onder parketnummer 08‑910007-15 ten laste gelegde en
 de vorderingen van benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaten-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C. Lammers.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, om proceseconomische redenen vernietigen en in zoverre opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan de verdachte is, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 3 maart 2014 in de gemeente Zwolle tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een pand ( [naam lunchroom] ) aan de Oude Vismarkt (nr. […] ),
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk
(in dat pand)
doeken besprenkeld met (een) brandversnellend(e) middel(en) en/of benzine en/of delen van de inboedel in dat pand en/of de vloer in dat pand besprenkeld met (een) brandversnellend(e) middel(en) en/of benzine en/of
(vervolgens) die doeken en/of die/dat brandversnellend(e) middel(en) en/of benzine in brand gestoken,
in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met doeken en/of (een) brandversnellend(e) middel(en) en/of benzine, althans met (een) brandbare stof(fen)
ten gevolge waarvan de inboedel en/of (delen van) dat pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in dat pand bevindende goederen/inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich boven dat pand bevindende personen/bewoners, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
en/of
hij op of omstreeks 3 maart 2014 in de gemeente Zwolle, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
in een pand/ [naam lunchroom] gevestigd aan de Oude Vismarkt […] ,
doeken te besprenkelen met (een) brandversnellend(e) middel(en) en/of benzine en/of delen van de inboedel in dat pand en/of de vloer in dat pand te besprenkelen met (een) brandversnellend(e) middel(en) en/of benzine en/of
(vervolgens) die doeken en/of die/dat brandversnellend(e) middel(en) en/of benzine in brand te steken en/of (nadat verdachte en/of zijn mededader(s) het pand had(den) verlaten) via een verbroken/ingetikte ruit/raam een (brandend) voorwerp (explosief) naar binnen te gooien, terwijl daarvan gemeen gevaar voor de zich in dat pand bevindende goederen/inboedel, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich boven dat pand bevindende personen/bewoners, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Vrijspraak

Het hof zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde en overweegt hiertoe het volgende.
Op maandag 3 maart 2014 vond omstreeks 05.47 uur aan de Oude Vismarkt in Zwolle een ontploffing plaats in horecagelegenheid [naam lunchroom] . Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: de medeverdachte) was op dat moment de eigenaar van [naam lunchroom] . De verdachte was met de medeverdachte bevriend en werkte regelmatig in de horecagelegenheid.
Door de ontploffing is de voorpui uit het horecapand de straat op geblazen. De brand die vrijwel onmiddellijk op de ontploffing volgde, heeft niet alleen schade veroorzaakt in het horecapand zelf, maar heeft ook enorme schade en groot gevaar veroorzaakt in omliggende panden, met name in de (studenten)woningen boven [naam lunchroom] . De bewoners van die studentenwoningen hebben toen in allerijl hun woningen moeten verlaten.
Een aantal uren na de ontploffing is een sporenonderzoek verricht, waarbij in het horecapand van de voorzijde tot en met de achterzijde brandversnellende middelen zijn aangetroffen. Het NFI heeft een aantal bemonsterde brandresten onderzocht en geconcludeerd dat deze vluchtige stoffen bevatten die afkomstig zijn van motorbenzine. Een en ander heeft geleid tot de conclusie dat de ontploffing is ontstaan doordat het pand is besprenkeld met motorbenzine en die motorbenzine vervolgens met vuur in aanraking is gebracht.
De ontploffing is gedeeltelijk vastgelegd door een beveiligingscamera. Op de beelden daarvan is het horecapand zelf niet te zien – dat valt nèt buiten het zicht van de camera – maar daarop is wel een grote vuurbal te zien. Ook is te zien dat de voorpui van het pand de straat op wordt geblazen. Verder is op de beelden te zien dat zeer kort vóór de ontploffing twee personen wegrennen, komende vanuit de richting van het nabijgelegen pand van [naam lunchroom] , en gaande in de richting van de [naam straat] .
De wijze waarop die personen wegrennen direct voor de ontploffing, met name het plaats- en tijdverband en de zeer korte tijd tussen het wegrennen en de ontploffing, kan erop duiden dat die personen de ontploffing teweeg hebben gebracht. De personen op de beelden zijn niet herkenbaar, noch is te zien of zij een masker dragen of bij zich hebben.
Een buurtbewoner (getuige [getuige 1] , die in de [naam straat] woont) heeft, kort nadat hij wakker was geworden van (naar hij later begreep) de ontploffing, twee ‘jongens’ zien rennen in de [naam straat] , komend vanuit de richting van de Oude Vismarkt.
Gelet op het tijdstip van de dag (heel vroeg in de ochtend) en het feit dat op de camerabeelden niemand anders te zien is, gaat het hof ervan uit dat het gaat om dezelfde personen die kort na de ontploffing zichtbaar zijn op de camerabeelden. Getuige [getuige 1] zag de mannen de kruising met de Walstraat oversteken en verder rennen in de richting van het Ter Pelkwijkpark. Hieruit volgt dat de mannen langs de woning op het adres [adres] moeten zijn gerend.
Op 3 maart 2014 heeft de politie naar aanleiding van de ontploffing een buurtonderzoek verricht. Daarbij zijn in de tuin van de woning op het adres [adres] , gelegen aan de route die de rennende mannen hebben afgelegd, onder meer de volgende voorwerpen aangetroffen:
 een zwarte jas met daarin een bidamulet en een paar handschoenen;
 een (andere) donkerkleurige jas;
 twee witte (Scream-)maskers.
Gelet op de wijze waarop deze voorwerpen in de tuin lagen, is het volgens de politie erg waarschijnlijk dat ze over de omheining van de tuin van de [adres] zijn gegooid.
Onderzoek door het NFI naar op deze voorwerpen veiliggestelde sporen heeft het volgende uitgewezen:
 Uit de bemonstering van een van de maskers is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte, waarbij de kans op een match met het DNA-profiel van een willekeurig persoon kleiner is dan één op één miljard.
 Uit de bemonstering van de kubus van het bidamulet is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van de medeverdachte, waarbij de kans op een match met het DNA-profiel van een willekeurig persoon kleiner is dan één op één miljard.
 Wat betreft de jas waarin het bidamulet is aangetroffen, is zowel uit de bemonstering van de binnenzijde van de kraag als uit de bemonstering van de binnenzijde van de manchet van de rechtermouw een DNA-mengprofiel verkregen, waarvan het hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van de medeverdachte, waarbij de kans op een match met het DNA-profiel van een willekeurig persoon kleiner is dan één op één miljard.
 Wat betreft de andere jas is zowel uit de bemonstering van de binnenzijde van de kraag als uit de bemonstering van de binnenzijde van de manchet van de rechtermouw een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte, waarbij de kans op een match met het DNA-profiel van een willekeurig persoon kleiner is dan één op één miljard.
Aangezien de jassen aan de binnenzijde bemonsterd zijn, duiden deze resultaten van het DNA-onderzoek erop dat de jassen (op enig moment en gedurende enige tijd) door de verdachte en de medeverdachte gedragen zijn, aldus de conclusie en interpretatie van het NFI.
De cruciale vraag in deze strafzaak is of de jassen en maskers die in de tuin zijn aangetroffen, kunnen worden aangemerkt als dadersporen. Anders geformuleerd: kan er een verband worden vastgesteld tussen de jassen, het bidamulet en de maskers (met daarop sporen die van verdachte en medeverdachte afkomstig zijn) die in de tuin behorend bij de [adres] zijn aangetroffen en de personen die kort na de ontploffing in [naam lunchroom] op 3 maart 2014 omstreeks 05.47u te zien zijn op de camerabeelden?
Bij de beantwoording van deze vraag neemt het hof het volgende in aanmerking.
Uit de in deze zaak veiliggestelde camerabeelden blijkt het volgende. Op 3 maart 2014 omstreeks 04.26 uur lopen twee personen met een wit masker op over de Oude Vismarkt, in de richting van [naam lunchroom] . Nabij [naam lunchroom] , dat nèt buiten het zicht van de camera valt, verdwijnen de personen uit beeld. Omstreeks 04.50 uur lopen twee personen met een wit masker, komend vanuit de richting van [naam lunchroom] , de [naam straat] in.
Omstreeks 05.41 uur lopen opnieuw twee mannen met een wit masker over de Oude Vismarkt, komende vanuit het Gasthuisplein en gaande in de richting van [naam lunchroom] , dat ook op deze beelden nèt buiten het zicht van de camera valt. Ongeveer tien tot vijftien seconden nadat de gemaskerde personen nabij [naam lunchroom] uit beeld zijn verdwenen, verschijnen zij opnieuw in beeld en lopen zij een stukje bij [naam lunchroom] vandaan, waarna zij kort uit beeld verdwijnen. Kort daarna rijdt een auto over de Oude Vismarkt in de richting van het Gasthuisplein. Ongeveer een halve minuut later verschijnen de gemaskerde personen weer in beeld. Ze lopen terug in de richting van [naam lunchroom] . Nabij [naam lunchroom] verdwijnen zij uit beeld.
Voor alle hiervoor genoemde en beschreven camerabeelden geldt dat niet kan worden vastgesteld of de twee personen die daarop te zien zijn eenzelfde type wit masker dragen als de maskers die zijn aangetroffen in de tuin aan de [adres] .
Getuige [getuige 2] liep op 3 maart 2014 omstreeks 04.50 uur langs [naam lunchroom] . Zij heeft bij de politie verklaard dat ze toen twee in het zwart geklede mensen met een wit masker op uit een deur of portiek zag komen lopen. Desgevraagd heeft de getuige verder verklaard niet te weten of het ging om zogenoemde Scary Movie-maskers – het hof begrijpt dat dit een andere benaming is voor de zogenoemde Scream-maskers die in de tuin zijn aangetroffen – en dat de twee gemaskerde mensen voor haar gevoel uit de deur van [naam lunchroom] kwamen. Uit de camerabeelden blijkt dat ongeveer een halve minuut nadat de getuige [naam lunchroom] was gepasseerd, twee gemaskerde personen nabij [naam lunchroom] in beeld verschijnen en de Oude Vismarkt oversteken en vervolgens de [naam straat] inlopen.
Soortgelijke jassen en witte maskers zijn tijdens de middag van 3 maart 2014 door de politie aangetroffen in de tuin bij de woning op het adres [adres] .
De bewoonster van deze woning, getuige [getuige 3] , heeft hierover op 4 maart 2014 tegenover de politie verklaard dat ze deze kleding op zondagochtend [het hof begrijpt: op 2 maart 2014, dus voorafgaand aan de ontploffing] in haar tuin heeft zien liggen en dat ze zich dit herinnert, omdat haar kinderen later die dag een rugzak in de straat zagen liggen. Ook heeft ze op 4 maart 2014 verklaard dat er op 3 maart 2014 ’s avonds laat twee jongens bij haar tuin stonden, die haar vertelden dat ze na een wilde nacht een jas of trainingspak in haar tuin hadden gegooid en de kleding terug wilden omdat er waardevolle spullen in zouden zitten. Ondanks nader onderzoek hiernaar, is niet bekend geworden wie die jongens zijn geweest.
Op 11 maart 2014 is getuige [getuige 3] opnieuw gehoord door de politie en heeft zij nogmaals verklaard dat ze de kleding op zondag in de tuin heeft zien liggen. Ze heeft daaraan toegevoegd dat ze dit zeker weet, omdat op diezelfde dag kindercarnaval plaatsvond, dat zij aan het werk moest en dat ze toen dacht: “Er ligt carnavalskleding in de tuin. Ik ruim het morgen wel op”.
De kleding lag dicht bij huis. Ze zag de kleding meteen liggen toen ze de gordijnen opende.
Bij de stukken bevindt zich verder nog een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 20 maart 2014, opgemaakt naar aanleiding van een telefonisch verhoor van de getuige [getuige 4] , de echtgenoot van getuige [getuige 3] .
Hij verklaart daarin dat hij van zijn vrouw heeft gehoord dat de kleding in hun tuin lag. Hij weet dat die kleding later door de politie is meegenomen. Hij begreep van zijn vrouw dat de kleding er één dag voor de explosie in [naam lunchroom] lag.
Hoewel er meer dan geringe aanwijzingen zijn dat waarschijnlijk twee personen met een wit masker bij de ontploffing in [naam lunchroom] op 3 maart 2014 betrokken zijn geweest, bevat het dossier naar het oordeel van het hof echter zodanige ongerijmdheden en contra-indicaties dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat diezelfde personen de maskers en jassen droegen die in de tuin aan de [adres] zijn aangetroffen. Hierbij is in het bijzonder van belang – en wat het hof betreft doorslaggevend – de verklaring van de getuige [getuige 3] , bewoonster van de woning bij de tuin waarin de jassen en maskers zijn aangetroffen, die op meerdere momenten daarnaar gevraagd telkens stellig en naar het oordeel van het hof overtuigend – met opgave van haar redenen van wetenschap – heeft verklaard dat zij die voorwerpen al vóór de ontploffing in [naam lunchroom] in haar tuin heeft zien liggen.
Naar het oordeel van het hof zijn er geen aanwijzingen, voortvloeiend uit op grond van het onderzoek vastgestelde feiten of omstandigheden, waaruit kan blijken dat de getuige zich heeft vergist in de datum waarop zij de maskers en jassen in haar tuin heeft zien liggen.
Het hof stelt verder vast dat geen sporen van motorbenzine of een ander brandversnellend middel op de in de tuin van getuige [getuige 3] aangetroffen jassen of handschoenen zijn aangetroffen, hetgeen die jassen en/of handschoenen juist in verband had kunnen brengen met de ontploffing.
Het hof neemt bij zijn oordeel mede in aanmerking dat niet op de camerabeelden te zien is dat de personen die kort na de ontploffing wegrenden, een masker op hadden of bij zich droegen. Aan de hand van de camerabeelden kan dus niet worden vastgesteld dat de personen, die volgens de verklaring van de getuige Koppejan in de richting van de tuin aan de [adres] zijn gerend, dezelfde gemaskerde personen zijn die voorafgaand aan de ontploffing nabij [naam lunchroom] te zien zijn.
Voor het door de advocaat-generaal pas bij repliek gesuggereerde – en overigens in het geheel niet onderbouwde – alternatieve scenario dat twee andere personen de ontploffing in [naam lunchroom] zouden hebben veroorzaakt en dat verdachte en medeverdachte daarbij als medeplegers betrokken zijn geweest, bestaat naar het oordeel van het hof zelfs geen begin van aannemelijkheid. Daarbij kan ten overvloede nog worden opgemerkt dat het dossier ook geen enkele objectieve aanwijzing bevat waaruit betrokkenheid van de verdachte op enig andere (juridische) wijze bij het feit blijkt (bijvoorbeeld medeplichtigheid, uitlokking e.d.).
Concluderend acht het hof niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en zal het hof de verdachte vrijspreken.

Vordering van benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot het bedrag van € 4.776,88. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in de vordering, omdat het hof de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde.
Het hof zal de benadeelde partij verwijzen in de (proces)kosten, waarbij de (proces)kosten aan de zijde van de verdachte worden begroot op nihil, nu namens de verdachte geen kosten zijn opgevoerd.

Vordering van benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot het bedrag van € 3.095,85. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft de vordering in hoger beroep gehandhaafd.
Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaring in de vordering, omdat het hof de verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde.
Het hof zal de benadeelde partij verwijzen in de (proces)kosten, waarbij de (proces)kosten aan de zijde van de verdachte worden begroot op nihil, nu namens de verdachte geen kosten zijn opgevoerd.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Vordering van benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. H. Heins en mr. M. van Seventer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 1 juli 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Van Seventer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.