In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 4 oktober 2019. De rechtbank had in die beslissing geoordeeld over een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel, waarbij het bedrag van € 35.326,66 was vastgesteld. De betrokkene, geboren in 1987 en woonachtig in [woonplaats], heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld.
Het hof heeft de zaak behandeld op de zitting van 2 juni 2020, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal om het ontnemingsvonnis van de rechtbank te bevestigen. De advocaat van de betrokkene, mr. C.H. Dijkstra, heeft ook zijn standpunt naar voren gebracht. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, maar met aanvullende overwegingen in het licht van de per 1 januari 2020 in werking getreden Wet USB, die wijzigingen aanbrengt in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en heeft de beslissing met overneming en aanvulling van de gronden bevestigd. Het hof heeft daarbij de duur van de gijzeling bepaald op maximaal drie jaren, in overeenstemming met de nieuwe regelgeving die de berekening van de gijzelingstermijn aanpast op basis van het ontnomen bedrag. De beslissing van het hof houdt in dat de betrokkene verplicht is het bedrag van € 35.326,66 aan de Staat te betalen, en dat de gijzeling kan worden opgelegd voor de maximale duur van drie jaren.