In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 4 oktober 2019. De zaak betreft een ontnemingsvordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene werd vastgesteld op € 35.326,66. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof het bedrag van het wederrechtelijk voordeel zou verhogen naar € 142.414,16, maar het hof heeft geoordeeld dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en de vordering van de advocaat-generaal niet kan worden toegewezen. Het hof heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, maar met aanvullende overwegingen, waarbij het hof ook rekening heeft gehouden met de wijziging van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht per 1 januari 2020. Het hof heeft de duur van de gijzeling die kan worden gevorderd vastgesteld op maximaal drie jaren, in overeenstemming met de nieuwe wetgeving. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor strafzaken, waarbij de voorzitter en de raadsheren de zaak hebben behandeld en de griffier aanwezig was tijdens de openbare terechtzitting.