Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
[appellant],
[B] en [C] ,
kantoorhoudende te Emmen,
hierna:
de bewindvoerderrespectievelijk
[B]en
[C],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.Verdere beoordeling
- hij telefonisch een koopovereenkomst met [C] heeft gesloten, waarbij is overeengekomen
- zichzelf,
- [D] , zijn echtgenote, en
- [E] , zijn (oudste) zoon.
- [C] ,
- [B] ,
- [F] ,
- [G] .
Terzake het door hem te leveren tegenbewijs heeft hij geconcludeerd dat voldoende is komen vast te staan dat tijdens de ontruiming in de woning geen gereedschapskist aanwezig was.
De getuigen [D] en [E] hebben niet uit eigen wetenschap kunnen verklaren over de overeenkomst. [E] heeft nog wel verklaard dat hij weet dat de nieuwe huurder wat zou overnemen en dat hem te binnen schiet dat daar 200 of 250 euro in contanten voor aan [C] is betaald. Maar hoe of wat zou worden overgenomen weet hij niet en ook niet waarom hem te binnenschiet dat daar 200 of 250 euro voor is betaald aan [C] .
NJ 1997/592(Taams/Boudeling)).
Naar het oordeel van het hof is dergelijk aanvullend bewijs niet voorhanden.
Volgens [appellant] zijn wel alle spullen van [C] door [H] meegenomen, maar hij heeft er geen concrete herinnering aan of ook de stofzuiger, friteuse en huishoudtrap zijn meegegeven. Ook [D] en [E] , die beiden bij de ontruiming aanwezig waren, hebben verklaard er geen herinnering aan te hebben of die spullen zijn meegegeven aan [H] .
Daarmee is ook dit bewijs niet geleverd.
Het in de opdracht opgenomen “ten tijde van de ontruiming” dient dus ruim opgevat te worden, in die zin dat het erom gaat of de kist met gereedschap zich nog in de woning bevond nadat [C] die had verlaten en [appellant] daar weer de beschikking over had verkregen. Uit de getuigenverhoren en de conclusies na enquête leidt het hof af dat partijen de (tegen)bewijsopdracht ook in die ruime zin hebben begrepen.
heeft verklaard dat hij die gereedschapskist nooit heeft gezien en dat hij die daarom niet aan [H] heeft afgegeven. [D] heeft verklaard dat zij geen herinnering heeft aan een gereedschapskist. [E] heeft verklaard zich niet te herinneren dat er een gereedschapskist en gereedschappen waren. Hij heeft daarbij opgemerkt dat als er een gereedschapskist zou zijn geweest, hij die zeker opmerkt zou hebben, omdat hij graag met gereedschap bezig is.
Die verklaring versterkt de voorshandse aanname dat [C] de beschikking heeft gehad over een gereedschapskast met gereedschap waarvoor een factuur van € 1.725,50 (incl. btw) is opgesteld. Het versterkt daarmee ook de aanname dat dit gereedschap zich ten tijde van de ontruiming in de woning bevond (opgevat in de zin als in rov. 2.11 toegelicht).
Eveneens onderbouwt die verklaring dat de waarde van de kist met gereedschap kan worden geschat op het bedrag van de factuur, dus op een bedrag van € 1.725,50.
Ook het tegenbewijs is derhalve niet geleverd.
3.De slotsom
Voor zover de bewindvoerder in hoger beroep ook heeft gevorderd [appellant] te veroordelen in de proceskosten in eerste aanleg geldt dat de bewindvoerder geen grief (in incidenteel hoger beroep) heeft gericht tegen de compensatie van die kosten, zodat ook in dat opzicht het bestreden vonnis in stand blijft.