ECLI:NL:GHARL:2020:5018

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
21-006827-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing straf en toewijzing schadevergoeding in plofkraakzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld voor het medeplegen van een plofkraak op 25 juli 2017 in Wesel, Duitsland, en voor opzetheling van een Audi RS6 en kentekenplaten. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van drie jaren opgelegd, maar de advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf van zesendertig maanden. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de straf, die is verhoogd naar zesendertig maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding eiste voor de geleden schade als gevolg van de plofkraak, toegewezen tot een bedrag van € 16.030,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de plofkraak. Het hof oordeelde dat er voldoende verband was tussen de heling van de Audi en de schade die de benadeelde partij had geleden. De rechtbank had eerder de vordering van de benadeelde partij toegewezen, en het hof heeft deze beslissing bevestigd.

De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de maatschappelijke impact van plofkraken, waarbij de verdachte en zijn mededaders uit winstbejag handelden, zonder rekening te houden met de gevolgen voor anderen. Het hof heeft de strafoplegging gemotiveerd door te verwijzen naar de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn gebrek aan verantwoordelijkheid voor zijn daden. De beslissing van het hof is genomen na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006827-18
Uitspraak d.d.: 30 juni 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 december 2018 met parketnummer 16-706698-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 2 juni 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden. Voorts vordert de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij en een oordeel omtrent het beslag conform de beslissingen van de rechtbank. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. C.H. Dijkstra, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 3 december 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het medeplegen van een plofkraak op 25 juli 2017 in Wesel (Duitsland) alsmede het medeplegen van opzetheling van een Audi Rs6 en kentekenplaten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft verder de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] - hoofdelijk - toegewezen tot het bedrag van € 16.030,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2017 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen heeft de rechtbank verschillende beslissingen genomen.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Gelet op hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht zal het hof de gronden van het vonnis aanvullen ten aanzien van het bewijs en de vordering van de benadeelde partij.
Het hof zal het vonnis daarom met aanvulling van de gronden bevestigen, behalve voor zover het betreft de strafoplegging. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd en zal opnieuw recht worden gedaan.

Aanvulling van gronden

In het vonnis van de rechtbank wordt op pagina 3 genoemd dat een match is gevonden met het DNA-profiel van [familielid medeverdachte] . Uit voetnoot nummer 6, verwijzend naar pagina 3184 van het zaaksdossier, volgt naar het oordeel van het hof dat hier moet worden gelezen de naam van medeverdachte [medeverdachte] .

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 25 juli 2017 samen met anderen schuldig gemaakt aan een plofkraak en opzetheling van een auto en kentekenplaten. Bij de ontploffing is aanzienlijke schade ontstaan aan de geldautomaat, het gebouw en de goederen in het gebouw waar de geldautomaat was geplaatst. De schade reikt veel verder dan alleen de plofkraak zelf. Dit soort plofkraken hebben tot gevolg dat banken hun geldautomaten uit openbare ruimtes verwijderen, waardoor ook in bredere zin sprake is van maatschappelijke schade. Bij omwonenden en anderen die kennis van deze feiten hebben genomen, zal de ontploffing en diefstal sterke gevoelens van onrust en angst hebben veroorzaakt. Verdachte en zijn mededaders hebben puur uit winstbejag gehandeld. Daarbij hebben zij de ellende van andere mensen op de koop toegenomen en zich niets aangetrokken van de belangen van anderen.
Uit het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 28 april 2020 blijkt dat hij meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor vermogens- en andersoortige delicten. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de hier bewezenverklaarde feiten te plegen.
Het hof constateert voorts dat verdachte, gelet op zijn proceshouding, geen enkele verantwoordelijkheid wil nemen voor zijn betrokkenheid bij het bewezenverklaarde feit en de grote schade die daarbij is veroorzaakt.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep de oplegging van een gevangenisstraf van 36 maanden gevorderd in plaats van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf van 3 jaren. De vordering van de advocaat-generaal betekent in de praktijk dat deze enkele dagen korter zal uitvallen dan de door de rechtbank opgelegde straf. Gelet op hetgeen op dit punt ter zitting van het hof naar voren is gekomen ziet het hof aanleiding om de advocaat-generaal in zijn vordering te volgen.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij

In hoger beroep heeft de raadsvrouw primair aangevoerd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering nu het om heling van de auto gaat en niet om diefstal. Subsidiair acht de raadsvrouw het gevorderde bedrag niet juist. Gelet op het bedrag van € 9.300,- en een bedrag van € 2.500,-, dat voor een inruil is verkregen, zou dit een schade betekenen van maximaal € 6.800,-.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het primaire standpunt wijst het hof op de - hieronder nogmaals weergegeven - overwegingen van de rechtbank in het vonnis hieromtrent.
“Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2 bewezen verklaarde
feit rechtstreekse schade heeft geleden. De rechtbank verwerpt het verweer van de
raadsvrouw. Door de Hoge Raad is bepaald dat indien er voldoende verband is tussen de
helingshandeling en de door de bestolen rechthebbende geleden schade een vordering tot
schade toegewezen kan worden. Nu de gestolen - en door verdachte geheelde -
Audi RS6 gebruikt is voor de bewezenverklaarde plofkraak en de Audi daarna tijdens de vlucht gecrasht is, is er voldoende verband om van rechtstreekse geleden schade te spreken.”
Ten aanzien van het subsidiaire standpunt acht het hof de vordering van de benadeelde partij duidelijk. Ter terechtzitting van het hof heeft de benadeelde partij het bedrag aan materiele schade van € 16.030,-- nader toegelicht. De hoogte van de vordering komt het hof niet als ongegrond of onrechtmatig voor. Het standpunt van de raadsvrouw maakt dit niet anders en is overigens ook niet onderbouwd.
Het verweer wordt verworpen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 47, 57, 63, 157, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de door de rechtbank opgelegde
strafen doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2008610 (iPhone), 2014146 (telefoon. Funkwerk), 2009589 (halve gieter), 2009591
(jerrycan met benzine), 2009596 (bandenlichter), 2009606, 2009629, 2009651, 2009664
(regenbroeken maat S en M), 2009615, 2009633, 2009657, 2009673 (regenjassen maat
S en M), 2009675, 2009677 (zwarte handschoenen), 2009720 (schroeven) en 2009679,
2009681, 2009799 (zwarte bivakmutsen).
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
2009713 (zaklamp/taser).
Gelast de
teruggaveaan [benadeelde partij] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2021209 (chromen sierlijst grill), 2014147 (cd-wisselaar), 2014149 (TV-ontvanger),
2014154 (navigatiesysteem Blaupunkt), 2009771 (airbag), 2009786 (airbag).
Gelast de
teruggaveaan verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2094037 (zwarte regenjas HEMA) en 2094045 (sneakers Nike).

Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:

2009770 (Duitse kentekenplaten) en 2009787 (delen geldcassette).

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 16.030,00 (zestienduizend dertig euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening,
waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 16.030,00 (zestienduizend dertig euro) als vergoeding voor materiële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 115 (honderdvijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 25 juli 2017.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. L.T. Wemes, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.R. Sotthewes-de Jonge, griffier,
en op 30 juni 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. W. Foppen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.