Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hier aangeduid als [kind]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft een affectieve relatie gehad met de vader van [kind], maar is alleen belast met het gezag. De ondertoezichtstelling van [kind] is op 12 januari 2016 gestart en sindsdien meerdere keren verlengd. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel had op 6 januari 2020 de ondertoezichtstelling opnieuw verlengd tot 12 januari 2021, wat de moeder aanvecht.
De procedure in hoger beroep begon met een beroepschrift van de moeder op 3 april 2020, waarin zij verzocht om vernietiging van de bestreden beschikking. De GI, de gecertificeerde instelling, heeft verweer gevoerd en verzocht om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep. Het hof heeft partijen de mogelijkheid geboden om schriftelijk te reageren op de zaak, waarbij zowel de moeder als de GI instemden met een schriftelijke afdoening.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgen over de ontwikkeling van [kind] en de rol van de moeder in de opvoeding. De moeder heeft aangegeven goed samen te werken met de hulpverlening en dat zij een stabiele situatie heeft gecreëerd voor [kind]. De GI heeft echter zorgen geuit over de verstandelijke beperking van de moeder en de impact van haar verleden, waaronder huiselijk geweld, op de ontwikkeling van [kind].
Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn en dat de verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de ontwikkeling van [kind] te waarborgen. Het hof heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van [kind] is verlengd tot 12 januari 2021.