ECLI:NL:GHARL:2020:4984

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
200.277.006
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van de Jeugdwet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 3 februari 2020 had besloten de kinderen uit huis te plaatsen bij hun opa en oma. De moeder had eerder een relatie met [B], de biologische vader van de jongste minderjarige, die in een TBS-kliniek verblijft. De kinderen waren onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) tot 14 november 2020.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep gevolgd, waarbij de moeder en de GI de mogelijkheid kregen om te kiezen voor schriftelijke afdoening of een zitting. De GI stemde in met schriftelijke afdoening, terwijl de moeder en de raad voor de kinderbescherming niet reageerden. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en haar alcoholproblematiek. De moeder had aangegeven dat zij sinds december 2019 niet meer drinkt, maar er waren aanwijzingen dat zij recentelijk weer alcohol had genuttigd.

Het hof concludeerde dat de uithuisplaatsing van de kinderen noodzakelijk was voor hun verzorging en opvoeding, en dat de zorgen over de moeder nog steeds bestonden. De beslissing van de kinderrechter werd bekrachtigd, en het hof oordeelde dat het niet verantwoord was om de kinderen eerder terug te plaatsen bij de moeder. De beschikking van de kinderrechter werd bevestigd, en het hof wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.277.006
(zaaknummer rechtbank Overijssel 242379)
beschikking van 30 juni 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.E. Kikkert te Enschede,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. De rechtszaak bij de kinderrechter

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 3 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 6 april 2020;
- het verweerschrift met productie;
- een brief van de GI van 28 april 2020.
2.2
In verband met (het beleid ten aanzien van) het corona-virus heeft het hof de moeder, de GI en de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) in de gelegenheid gesteld zich uiterlijk op 1 mei 2020 uit te laten of zij kiezen voor een schriftelijke afdoening van de zaak of dat zij kiezen voor het plannen van een zitting. Hierbij heeft het hof tevens bericht dat indien er voor de genoemde datum geen keuze is gemaakt het hof ervan uitgaat dat wordt ingestemd met schriftelijke afdoening van de zaak. De GI heeft bij brief van 28 april 2020 laten weten in te stemmen met schriftelijke afdoening van de zaak. De moeder en de raad hebben niet gereageerd, zodat hof ervan uitgaat dat de moeder en de raad instemmen met schriftelijke afdoening van de zaak.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
- [in] 2016 te [A] [de minderjarige1] , verder te noemen
[de minderjarige1] , en
- [in] 2018 te [A] [de minderjarige2] , verder te
noemen: [de minderjarige2] . De moeder is belast met het gezag over de kinderen.
3.2
De moeder heeft met [B] , hierna te noemen: [B] , een relatie gehad. Deze relatie is in april 2019 beëindigd. [B] verblijft sinds 2014 in een TBS kliniek ( [C] in [D] ). [B] is de biologische vader van [de minderjarige2] . De biologische vader van [de minderjarige1] is bij de moeder bekend maar hij is niet in beeld. [B] heeft [de minderjarige1] erkend.
3.3
De kinderrechter heeft [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen, op 14 november 2019 onder toezicht gesteld van de GI tot 14 november 2020.
3.4
Op 12 november 2019 heeft de moeder de kinderen naar opa en oma vaderszijde gebracht.

4.Waar het nu over gaat

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter de GI gemachtigd de kinderen uit huis te plaatsen bij opa en oma vaderszijde te [E] met ingang van 30 januari 2020 tot 14 november 2020.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 3 februari 2020. De moeder verzoekt het hof de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen alsnog af te wijzen dan wel zo te beslissen als het hof juist acht.
4.3
De GI is het niet eens met het verzoek van de moeder in hoger beroep en vraagt dit verzoek af te wijzen.

5.De redenen voor de beslissing

Wat staat er in de wet
5.1
De Jeugdbescherming kan aan de kinderrechter vragen of zij kinderen uit huis mag plaatsen en bijvoorbeeld in een pleeggezin mag laten wonen. De kinderrechter kan daarvoor alleen toestemming geven als daar een goede reden voor is. Die reden staat in artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek:
Indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid, kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen.
Wat het hof vindt
5.2
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en dat de kinderen terecht uit huis zijn geplaatst bij opa en oma vaderszijde. Het hof neemt de motivering van de rechtbank, na eigen onderzoek over en sluit zich daarbij aan. Daarnaast vindt het hof nog het volgende van belang.
5.3
De moeder vindt dat een uithuisplaatsing niet nodig was en ook niet nodig is omdat zij niet voldoende de kans heeft gehad om te laten zien dat zij met de hulp die werd en wordt geboden via de ondertoezichtstelling de kinderen zelf kan opvoeden. De moeder heeft gezegd dat zij graag wil veranderen en dat zij sinds 2 december 2019 niet meer drinkt. De moeder zou worden opgenomen bij [F] verslavingszorg om af te kicken van de drank. In verband met corona is die opname niet doorgegaan. De moeder heeft wekelijks contact met een medewerker van [F] en zij zegt dat zij van de drank af is.
5.4
Volgens de GI heeft de moeder verteld dat zij op 7 april 2020 een terugval met het drinken van alcohol heeft gehad, omdat zij toen jarig was en dat zij toen verdriet had omdat zij de kinderen miste. Ook heeft de GI gezegd dat de moeder de afgelopen maanden vaker alcohol heeft gedronken. De moeder belt de GI dan of zij stuurt spraakberichten. Op die spraakberichten is volgens de GI te horen dat de moeder gedronken heeft omdat zij met dubbele tong praat en zij ongeremd is.
Volgens de GI zijn er ook zorgen die de bewindvoerder heeft gemeld. Volgens de bewindvoerder wordt door onbekende afzenders geld op moeders rekening gestort. Vanaf 3 november 2019 heeft de moeder een bedrag van ruim € 14.000,- gekregen. De moeder kan en wil de bewindvoerder niet uitleggen waar dat geld vandaan komt.
5.5
Het hof vindt dat de uithuisplaatsing van de kinderen nodig was en nog steeds nodig is.
De moeder heeft al jarenlang hulp bij het opvoeden van de kinderen. Zij heeft zes jaar begeleiding gehad van [G] en op 7 juli 2019 is zij gestart met [H] door [I] . Ook na de inzet van deze hulp zijn er veel zorgmeldingen over de kinderen binnen gekomen bij [J] .
De geplande hulp van de wijkcoach van de gemeente Almelo is nog niet tot stand gekomen. De moeder heeft een eerste afspraak afgezegd in verband met ziekte en zij heeft een tweede afspraak afgezegd in verband met het corona virus.
De moeder heeft nog steeds problemen met alcohol en het is niet duidelijk waarom zij zoveel geld op haar rekening ontvangt. Het is begrijpelijk dat de moeder de kinderen graag weer bij zich wil hebben, maar de zorgen over de situatie van de moeder blijven bestaan. Zolang de moeder nog geen hulp thuis heeft gehad die kan kijken naar de mogelijkheden van de moeder om de kinderen thuis veilig te kunnen verzorgen en op te voeden is de uithuisplaatsing van de kinderen nog noodzakelijk. Er komen nog steeds te veel meldingen bij de GI binnen over de zorgelijke thuissituatie bij de moeder. Ook zijn er al jaren zorgen over het functioneren van de moeder zelf. Volgens het hof is er aan die zorgen nog niet genoeg gewerkt. Nu de kinderen uit huis zijn geplaatst heeft de moeder de mogelijkheid om aan haar eigen problemen te werken.
Voordat eventueel aan een terugplaatsing van de kinderen bij de moeder thuis kan worden gewerkt moet er dus eerst duidelijkheid zijn over het drankprobleem van de moeder, over haar impulsieve en onvoorspelbare gedrag en over de opvoedvaardigheden van de moeder. Bij dit alles moet ook de problematiek van de kinderen worden betrokken. Het is voor de kinderen van belang dat zij op een veilige plek kunnen wonen, een plek met structuur, regelmaat en met aandacht voor hen.
5.6
Zoals gezegd spelen de problemen bij de moeder al jaren. Het is de vraag of de moeder zich langere tijd kan houden aan de afspraken met de hulpverlening en of zij blijft meewerken met de hulpverlening. Daarom vindt het hof het goed dat de kinderrechter heeft besloten een machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen te verlenen tot 14 november 2020. Het hof vindt het niet verantwoord dat de kinderen eerder terug naar huis gaan.
5.7
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en is het daarmee eens. De beslissing klopt met de eisen die in de wet staan. Het hof zal daarom de beschikking van 3 februari 2020 bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 3 februari 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, A. Smeeïng-van Hees en R. Prakke-Nieuwenhuizen, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, en is op 30 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.