ECLI:NL:GHARL:2020:4938

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
30 juni 2020
Zaaknummer
200.252.608
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling en ernstige bezwaren van een kind in een ouderschapskwestie

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 juni 2020, gaat het om een verzoek van de moeder tot vaststelling van een zorgregeling voor haar kinderen, [de minderjarige1] en [de minderjarige2]. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Janse, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Gelderland aangevochten, waarin de zorg- en opvoedingstaken waren verdeeld. De vader, vertegenwoordigd door mr. P. Buikes, heeft geen bezwaar gemaakt tegen de schriftelijke afdoening van de zaak, die oorspronkelijk mondeling behandeld zou worden maar door de coronamaatregelen niet kon doorgaan.

Het hof heeft in zijn beslissing de eerdere beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor wat betreft de hoofdverblijfplaats van de kinderen, maar heeft de verzoeken van de moeder om een zorgregeling voor [de minderjarige1] afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige1] ernstige bezwaren heeft tegen contact met zijn moeder, voortkomend uit zijn ervaringen en gevoelens van niet erkend worden. De raad voor de kinderbescherming heeft geadviseerd om een zorgregeling vast te stellen, maar het hof heeft dit advies niet gevolgd, omdat het in het belang van [de minderjarige1] achtte om hem zelf te laten bepalen hoe hij het contact met zijn moeder invult.

Voor [de minderjarige2] heeft het hof wel een zorgregeling vastgesteld, waarbij hij om het weekend bij de moeder verblijft. Het hof heeft benadrukt dat de ouders samen het gezag hebben en dat de regeling kan worden aangepast indien de omstandigheden veranderen. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ondanks mogelijke verdere rechtsmiddelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.252.608
(zaaknummers rechtbank Gelderland 338228 en 337350)
beschikking van 30 juni 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Janse te Apeldoorn,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P. Buikes te Apeldoorn
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Apeldoorn,
verder te noemen: de GI.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 10 oktober 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
  • het rapport raadsonderzoek van 24 december 2019;
  • een journaalbericht van mr. Janse van 28 april 2020;
  • een journaalbericht van mr. Janse van 15 mei 2020 met spreekaantekeningen, en
  • een journaalbericht van mr. Buikes van 19 mei 2020 met spreekaantekeningen.
1.3
In verband met het coronavirus is de geplande voortzetting van de mondelinge behandeling niet doorgegaan. Het hof heeft partijen bij brief aanbevolen om te kiezen voor een schriftelijke afdoening van de zaak. De moeder heeft het hof te kennen gegeven te kunnen instemmen met schriftelijke afdoening indien zij nog een termijn krijgt voor een inhoudelijke schriftelijke reactie. De vader en de GI hebben binnen de door het hof gestelde termijn geen keuze kenbaar gemaakt, zodat het hof – zoals aangekondigd in de door het hof verzonden brief – ervan uitgaat dat zij instemmen met schriftelijke afdoening.
Het hof heeft partijen vervolgens in de gelegenheid gesteld aanvullende stukken in het geding te brengen en spreekaantekeningen over te leggen.

2.De motivering van de beslissing

2.1
Het hof blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in de (tussen)beschikking van 10 oktober 2019, voor zover hierna niet anders wordt overwogen of beslist.
2.2
In die beschikking heeft het hof, voor zover hier van belang:
- de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 oktober 2018 (verder: de bestreden beschikking) bekrachtigd ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ) geboren [in] 2005 te [A] , en [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2006 te [A] ;
  • de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) verzocht een nader onderzoek in te stellen naar de vraag welke zorgregeling het meest in het belang is van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , waarbij ook de wenselijkheid en haalbaarheid (ook in praktische zin) van co-ouderschap in het geval van [de minderjarige2] kan worden onderzocht, en de raad verzocht daarover te rapporteren;
  • voor de duur van de procedure als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat [de minderjarige2] bij de moeder verblijft gedurende drie weekenden per maand van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur en dat [de minderjarige1] bij de moeder verblijft gedurende het eerste weekend van iedere maand van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur alsmede iedere maand tijdens een eetmoment in een ander weekend, waarvoor [de minderjarige1] zelf een afspraak met de moeder kan maken.
2.3
De raad heeft op 24 december 2019 gerapporteerd en adviseert het hof als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vast te stellen dat [de minderjarige2] om het weekend van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de moeder verblijft en dat [de minderjarige1] een opbouw heeft in het contact met de moeder, onder regie van de gezinsvoogd, waarbij toegewerkt wordt naar een weekend in de maand van vrijdagavond tot zondagavond.
2.4
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 1:377a, derde lid, BW een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben.
2.5
Ingevolge 1:377a, derde lid, BW ontzegt de rechter het recht op omgang slechts, indien:
omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
de ouder kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder heeft doen blijken, of
omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.6
Elke afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een regeling inzake toedeling van zorg- en opvoedingstaken en elke beslissing waarbij een contactverbod is opgelegd is tijdelijk van aard, in die zin dat de ouder wiens verzoek is afgewezen zich in geval van wijziging van omstandigheden en in ieder geval na verloop van een jaar opnieuw tot de rechter kan wenden teneinde een regeling te doen vaststellen.
2.7
De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
2.8
Naar het oordeel van het hof volgt uit het gesprek van de voorzitter met [de minderjarige1] en uit het raadsrapport dat [de minderjarige1] ernstige bezwaren heeft tegen een contactregeling met zijn moeder.
De raad heeft gerapporteerd dat deze bezwaren voortkomen uit de beleving van [de minderjarige1] over verschillende gebeurtenissen uit het verleden, waardoor hij zich door zijn moeder niet erkend en gezien voelt. Volgens de raad lijkt [de minderjarige1] een keuze te maken voor de vader en het contact met de moeder te mijden om met de bestaande loyaliteitsproblemen om te gaan.
2.9
De raad heeft ondanks het bestaan van deze bezwaren geadviseerd een regeling vast te stellen onder regie van de gezinsvoogd. Het hof volgt dit advies niet.
Het hof acht het net als de raad van belang dat het vertrouwen tussen de moeder en [de minderjarige1] wordt hersteld en acht het met het oog daarop wenselijk dat de GI [de minderjarige1] stimuleert het contact met de moeder te (blijven) aangaan. Het vaststellen van een zorgregeling, ook een zorgregeling waarbij de GI de regie heeft, levert naar het oordeel van het hof echter een risico op voor verdere beschadiging van de relatie tussen [de minderjarige1] en de moeder, gezien de houding van [de minderjarige1] ten aanzien van contact met de moeder op dit moment. [de minderjarige1] is duidelijk in zijn mening dat hij zelf wil bepalen wanneer hij naar de moeder gaat en dat hij zich niet wil laten aansturen door de vader, gezinsvoogd of rechter om het contact met de moeder aan te gaan. Gelet op deze houding en op zijn leeftijd ( [de minderjarige1] is inmiddels vijftien jaar oud) acht het hof het in het belang van [de minderjarige1] (en de moeder) om voor hem geen zorgregeling vast te stellen, maar het aan [de minderjarige1] zelf over te laten op welke wijze hij invulling wil geven aan het contact met zijn moeder.
Het hof zal het verzoek van de moeder tot vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken betreffende [de minderjarige1] daarom alsnog afwijzen. Deze beslissing houdt voor de moeder een beperking in ten opzichte van de beslissing van de rechtbank waartegen zij in hoger beroep is gekomen. Gelet op artikel 1:253a BW neemt het hof echter de beslissing die het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
2.1
Ten aanzien van [de minderjarige2] overweegt het hof als volgt. [de minderjarige2] heeft bij de raad te kennen gegeven dat hij graag een keer in de twee weken een weekend bij de moeder wil zijn. Het hof acht een dergelijke regeling net als de raad het meest in het belang van [de minderjarige2] . Dit stelt [de minderjarige2] in staat in de weekenden voldoende vrije tijd door te brengen met zowel zijn moeder als met zijn vader. Gelet op de onderlinge strijd en gebrekkige communicatie tussen de ouders acht het hof een meer uitgebreid contact tussen de moeder en [de minderjarige2] in de vorm van een door de moeder nagestreefd co-ouderschap – nog los van de wensen van [de minderjarige2] zelf – niet in zijn belang. Het hof zal overeenkomstig het advies van de raad als verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders vaststellen dat [de minderjarige2] om het weekend van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur bij de moeder verblijft. In wat de moeder heeft aangevoerd over de noodzaak om hulpverlening in te zetten, ziet het hof geen aanleiding om een andere regeling vast te stellen.
Ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen acht het hof het meest in het belang van [de minderjarige2] dat deze onder regie van de GI door de ouders in onderling overleg wordt vastgesteld. Op die wijze kan het beste worden aangesloten bij de ontwikkelingen die zich voordoen en bij de behoefte van [de minderjarige2] .

3.De slotsom

Op grond van wat hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking vernietigen voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders betreft en beslissen als hierna zal worden vermeld.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 oktober 2018 voor zover het de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders betreft en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de moeder tot vaststelling van een regeling inzake de verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [de minderjarige1] af;
verdeelt de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders met betrekking tot [de minderjarige2] aldus dat [de minderjarige2] bij de moeder verblijft:
  • om het weekend van vrijdagavond 19.00 uur tot zondagavond 19.00 uur, en
  • gedurende vakanties en feestdagen overeenkomstig een onder regie van de GI de door de ouders in onderling overleg vast te stellen verdeling;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, A. Smeeïng‑van Hees en J.B. de Groot, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. A. Smeeïng-van Hees en is op 30 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.