ECLI:NL:GHARL:2020:4899

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
200.275.577/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kinderen was verleend. De vader was niet tevreden met de eerdere beslissing en vroeg om correctie van de overwegingen van de kinderrechter, maar niet om vernietiging van de beschikking zelf. Het hof heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende belang had bij het hoger beroep, omdat hij geen vernietiging van de beschikking en wijziging van het dictum wenste. De kinderen stonden sinds 7 maart 2018 onder toezicht en waren op 19 september 2019 verhuisd van de vader naar de moeder, wat leidde tot de uithuisplaatsing. De vader had eerder al hoger beroep ingesteld tegen een andere beschikking die de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaalde. Het hof concludeerde dat de door de vader gewenste uitkomst, namelijk dat de kinderen weer bij hem komen wonen, niet kon worden bewerkstelligd door een beslissing in deze zaak. Daarom verklaarde het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.275.577/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 169133)
beschikking van 25 juni 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Leek,
en
[verweerster],
wonende te [A] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.W. van Weert te Assen,
en
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: het Regiecentrum.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdzorg & Reclassering,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: het LJ&R.
Als informanten zijn aangemerkt:
de gezinshuisouders van gezinshuis [B],
wonende te [C] ,
verder te noemen: de gezinshuisouders.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 13 december 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2 Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 13 maart 2020;
- het verweerschrift van de moeder met productie(s);
- het verweerschrift van het Regiecentrum met productie(s);
- het proces-verbaal van 4 december 2019, ingekomen op 17 maart 2020;
- een journaalbericht namens mr. Wolfert van 20 april 2020 met productie(s);
- een brief van het Regiecentrum van 14 mei 2020;
- een faxbericht van het LJ&R van 15 mei 2020;
- een journaalbericht namens mr. Wolfert van 26 mei 2020 met productie(s);
- een brief van het LJ&R van 27 mei 2020 met productie(s).
2.2
Op 5 juni 2020 zijn [de minderjarige1] (hierna: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2006, en [de minderjarige2] (hierna: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2008, verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen door het hof zijn gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 juni 2020 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. M. Arnold, een kantoorgenoot van mr. Wolfert;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- mevrouw mr. [D] en mevrouw [E] namens het Regiecentrum;
- mevrouw [F] namens het LJ&R.
Mr. Arnold en mr. [D] hebben een pleitnota overgelegd.

3.De feiten

3.1
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] voornoemd zijn geboren uit het in 2018 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de vader en de moeder. Uit dit huwelijk is [in] 2012 ook [de minderjarige3] (hierna: [de minderjarige3] ) geboren. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2
De kinderen staan sinds 7 maart 2018 (voorlopig) onder toezicht. De ondertoezichtstelling is onlangs met een jaar verlengd. Deze maatregel staat hier niet ter discussie.
3.3.
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 21 maart 2018 zijn de kinderen aan de vader toevertrouwd.
3.4
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 18 september 2019 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] - onder veroordeling van de vader tot afgifte van de kinderen aan de moeder en onder verbeurte van (een) dwangsom(men) - voortaan bij de moeder bepaald. Daarbij is ook bepaald dat de vader minimaal vier weken na de afgifte van de kinderen geen contact met hen zou hebben. De vader heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Die zaak is bij het hof bekend onder nummer 200.271.376/01. De mondelinge behandeling staat gepland voor 31 augustus 2020.
3.5
[de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn op 19 september 2019 onder luid protest verhuisd van de vader naar de moeder. Tussen 19 en 24 september 2019 zijn [de minderjarige1] en/of [de minderjarige2] meer dan 15 keer weggelopen naar de vader. Dit gebeurde ook 's nachts.
3.6
Bij beschikking van 24 september 2019 is op verzoek van het Regiecentrum een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis/24-uurs voorziening verleend voor de duur van vier weken. Bij beschikking van 11 oktober 2019 is machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis/24-uurs voorziening verleend tot uiterlijk 20 december 2019. Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd tot 7 juni 2020.
De machtiging tot uithuisplaatsing is onlangs wederom met een half jaar verlengd.
3.7
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] verblijven sinds 24 september 2019 bij de gezinshuisouders. [de minderjarige3] woont bij de moeder.
3.8
Bij beschikking van 14 februari 2020 is het Regiecentrum op eigen verzoek vervangen door het LJ&R, teneinde verder uitvoering te geven aan de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] .

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
13 december 2019. De grief ziet op de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] over de periode van 20 december 2019 tot 7 juni 2020. De vader verzoekt de beschikking van 13 december 2019 te vernietigen en het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een gezinshuis/24-uurs voorziening over de periode van 20 december 2019 tot 7 juni 2020 alsnog af te wijzen.
4.2
De moeder en het Regiecentrum voeren (afzonderlijk van elkaar) verweer en verzoeken de beschikking van 13 december 2019 - kort gezegd - te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ter zitting is gebleken dat de vader de hier in het geding zijnde uithuisplaatsing op zich niet bestrijdt, maar wel de gronden waarop de kinderechter zijn beslissing tot die uithuisplaatsing heeft gebaseerd. Hij voert daartoe aan dat de bestreden beschikking (uithuisplaatsing) voortborduurt op de beschikking van de rechtbank van 18 september 2019 (hoofdverblijfplaats) en de uitvoering daarvan door de GI. De vader wil het aan laatstgenoemde beschikking, en in het verlengde daarvan de bestreden beschikking, ten grondslag liggende oordeel dat sprake is van ouderverstoting waarvan hij als "dader" en de moeder als "slachtoffer" wordt aangemerkt van tafel. Ook het oordeel dat hij de kinderen emotionele toestemming onthoudt om een normale band met de moeder te hebben wil de vader gecorrigeerd zien. De vader wenst dit hoger beroep te gebruiken om het gesprek daarover aan te gaan, zijn verhaal te doen en de kinderen te laten zien dat hij zich niet neerlegt bij de omstandigheid dat zij niet bij hem wonen.
5.2
Het hof stelt voorop dat degene die het rechtsmiddel van hoger beroep aanwendt, daarbij voldoende belang dient te hebben. Dit volgt uit artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek. Bij gebrek aan voldoende belang volgt een niet-ontvankelijkverklaring.
5.3
Op grond van artikel 359 juncto artikel 278 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient het verzoekschrift in hoger beroep een duidelijke omschrijving van het verzoek te bevatten, alsmede de gronden waarop het berust. De omschrijving van het verzoek dient daaruit te bestaan dat vernietiging van de bestreden beschikking wordt verzocht en voorts dat wordt aangegeven welke andere beslissing van de rechter in hoger beroep wordt verwacht.
5.4
Naar het oordeel van het hof heeft de vader onvoldoende belang bij dit hoger beroep omdat hij geen vernietiging van de bestreden beschikking en wijziging van het dictum wenst. De door hem gewenste uitkomst dat de kinderen weer bij hem komen wonen, kan niet worden bewerkstelligd door een beslissing in deze zaak. Van dit laatste is de vader zich ook duidelijk bewust zo bleek ter zitting. Zou overeenkomstig het verzoek van de vader in hoger beroep worden beslist, dan zouden de kinderen, los van de inmiddels uitgesproken verlenging, teruggaan naar de moeder. Hun hoofdverblijfplaats is op dit moment immers bij haar bepaald. Zijn bezwaren daartegen kan de vader in de zaak met nummer 200.271.376/01 bij het hof te berde brengen.
5.5
Het voorgaande leidt ertoe dat de vader bij gebrek aan belang niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn verzoek in dit hoger beroep.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C. Koopman, M.A.F. Veenstra en
M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. D.M. Welbergen als griffier, en is op 25 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.