Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep van de vader tegen de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, waarbij een machtiging tot uithuisplaatsing van zijn kinderen was verleend. De vader was niet tevreden met de eerdere beslissing en vroeg om correctie van de overwegingen van de kinderrechter, maar niet om vernietiging van de beschikking zelf. Het hof heeft vastgesteld dat de vader onvoldoende belang had bij het hoger beroep, omdat hij geen vernietiging van de beschikking en wijziging van het dictum wenste. De kinderen stonden sinds 7 maart 2018 onder toezicht en waren op 19 september 2019 verhuisd van de vader naar de moeder, wat leidde tot de uithuisplaatsing. De vader had eerder al hoger beroep ingesteld tegen een andere beschikking die de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder bepaalde. Het hof concludeerde dat de door de vader gewenste uitkomst, namelijk dat de kinderen weer bij hem komen wonen, niet kon worden bewerkstelligd door een beslissing in deze zaak. Daarom verklaarde het hof de vader niet-ontvankelijk in zijn verzoek in hoger beroep.