ECLI:NL:GHARL:2020:4895

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 juni 2020
Publicatiedatum
29 juni 2020
Zaaknummer
200.276.974/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdzorg voor minderjarige met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juni 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdzorg voor een minderjarige, aangeduid als [verzoeker]. De kinderrechter had eerder, op 10 oktober 2019, de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (de GI) benoemd tot voogdes over [verzoeker]. Op 29 januari 2020 verleende de kinderrechter een spoedmachtiging voor gesloten jeugdhulp voor de duur van vier weken, en op 11 februari 2020 werd deze machtiging verlengd tot 11 augustus 2020.

[Verzoeker] is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking, waarbij hij verzocht om de machtiging tot gesloten jeugdhulp te vernietigen of te verkorten. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 mei 2020 heeft [verzoeker] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aangaf dat hij niet langer in een gesloten setting wil verblijven en dat hij bij zijn vader wil wonen. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen bij [verzoeker], die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren. Ondanks zijn bezwaren tegen de gesloten plaatsing, concludeert het hof dat de machtiging tot gesloten jeugdzorg op goede gronden is verleend en dat deze nog steeds noodzakelijk is. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de kinderrechter en wijst het verzoek van [verzoeker] af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.974/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 196884)
beschikking van 25 juni 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. A.R.H. Baas te Groningen,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als informant is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 29 januari 2020 en 11 februari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Genoemde beschikking van 11 februari 2020 wordt hierna ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 april 2020;
- het verweerschrift met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Baas van 12 mei 2020 met productie(s);
- een brief van de GI van 25 mei 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 mei 2020 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [B] en mevrouw [C] . De vader van [verzoeker] is niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 oktober 2019 de GI benoemd tot voogdes over [verzoeker] .
3.2
De kinderrechter heeft bij beschikking van 29 januari 2020 een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend ten aanzien van [verzoeker] voor de duur van vier weken. De beslissing met betrekking tot de resterend verzochte duur is aangehouden.
3.3
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een machtiging tot gesloten jeugdhulp betreffende [verzoeker] verleend met ingang van 11 februari 2020 tot uiterlijk
11 augustus 2020.
3.4
Bij beschikking van 17 april 2020 heeft dit hof last gegeven aan de Raad voor Rechtsbijstand te ’s Hertogenbosch om mr. A.R.H. Baas als advocaat aan [verzoeker] toe te voegen.
3.5
[verzoeker] verblijft bij [D] , in [E] .

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. [verzoeker] verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp voor de duur van zes maanden af te wijzen, althans toe te wijzen voor de duur van drie maanden.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het door [verzoeker] ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 6.1.1 lid 2 van de Jeugdwet (Jw) is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep.
5.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.3
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de in artikel 6.1.2 lid 3, lid 5 en lid 6 en artikel 6.1.10 lid 1 Jw aan het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 Jw gestelde formele eisen.
5.4
[verzoeker] kan zich met (het voortduren van) de gesloten plaatsing niet verenigen.
In zijn beroepschrift en ter zitting heeft [verzoeker] aangegeven dat hij na de spoedmachtiging wel weer terug had gekund naar [F] , zodat geslotenheid niet hoefde te worden voortgezet. [verzoeker] hoort niet bij [E] , omdat daar allemaal probleemjongeren zitten die elkaar negatief beïnvloeden. [verzoeker] is van mening dat zijn verblijf bij [F] in principe wel goed verliep, afgezien van de incidenten zoals beschreven in de stukken. [verzoeker] geeft aan dat de incidenten uit de hand gelopen grappen waren, waarbij de onmacht van de begeleiding om dit te corrigeren en de invloed van [G] (die in al die incidenten fungeerde als trigger op [verzoeker] ) een rol hebben gespeeld. Wat dat betreft kan [G] worden aangemerkt als iemand die een negatieve invloed op [verzoeker] had. Bovendien zijn de feitelijkheden met betrekking tot deze incidenten niet juist. Zo heeft [verzoeker] zijn medebewoner niet geslagen met een hangslot, maar is hij hiermee zelf geslagen. Verder stelt [verzoeker] dat de gesloten plaatsing nu te lang duurt. Inmiddels verblijft [verzoeker] al tweeënhalve maand in [E] en hij is van mening dat hij nu weer naar een open setting kan. Het liefst wil [verzoeker] weer bij zijn vader gaan wonen. Zijn vader is volgens [verzoeker] goed in staat om hem te begrenzen. Bij de vorige rechtszaak had de GI beloofd dat er binnen drie maanden een passende oplossing zou komen, maar die is er nog steeds niet.
5.5
De GI stelt dat de machtiging voor de duur van zes maanden op terechte gronden is verleend.
5.6
Op grond van de stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan [verzoeker] aanvoert, aan de gronden voor opneming en verblijf in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg is voldaan.
[verzoeker] heeft in zijn leven al veel meegemaakt, waaronder huiselijk geweld en veel wisselingen van woonplekken. Uit het psychologisch onderzoek van [H] (juli 2018) blijkt dat [verzoeker] zijn woordje altijd klaar heeft, maar daardoor vaak wordt overschat. Overschatting en het leggen van druk op [verzoeker] zorgt voor frustratie, wat weer kan leiden tot agressief gedrag of het zelf willen bepalen wat er moet gebeuren. Als gevolg hiervan heeft er inmiddels een reeks van ernstige en zorgelijke (gewelds)incidenten plaatsgevonden, waarbij meermaals de politie betrokken is geweest.
Hoewel [verzoeker] in zijn beroepschrift en op de zitting heeft gesteld dat de (gewelds)delicten niet juist worden weergegeven en dat [verzoeker] getriggerd wordt door andere bewoners, is het hof van oordeel dat daaraan niet af doet dat [verzoeker] vaak betrokken is bij dergelijke (gewelds)incidenten en conflicten. Dit lijkt een rode draad te zijn in zijn dossier en hierin is tot nu toe nog geen verbetering te zien. Zo hebben er in [F] meerdere incidenten plaatsgevonden, waarbij het laatste incident op 27 januari 2020 aanleiding was voor de GI om een machtiging gesloten plaatsing te verzoeken. Daarnaast hebben er ook meerdere incidenten plaatsgevonden tijdens het verblijf in [E] , als gevolg waarvan er drie schaderapporten zijn opgemaakt. Het lijkt [verzoeker] dus (nog) niet te lukken om er voor te zorgen dat hij niet in dit soort situaties terecht komt.
5.7
Gelet op het voorgaande, is het hof van oordeel dat bij [verzoeker] sprake is van ernstige opgroei- en/of opvoedingsproblemen die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk is. De machtiging is terecht en op goede gronden verleend.
5.8
Ter beoordeling is dan alleen nog de vraag of van een noodzaak zoals bedoeld in artikel 6.1.2. lid 2 Jw thans nog steeds sprake is. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend.
5.9
Het hof is van oordeel dat er nog geen langdurige positieve ontwikkeling te zien is bij [verzoeker] . [verzoeker] lijkt zich niet voldoende te realiseren dat hij hulp nodig heeft. Zo gaat hij akkoord met behandelingen, maar weigert deze vervolgens ook weer. [verzoeker] zegt ter zitting dat hij wel weet dat hij soms domme dingen doet, en dat hij bereid is alles te doen wat nodig is om dit te verbeteren, maar het hof is er nog niet van overtuigd dat [verzoeker] dit ook echt zélf wil, of dat hij het alleen maar zegt omdat hij naar zijn vader wil. Het vinden van een nieuwe geschikte plek voor [verzoeker] is, mede als gevolg van zijn eigen houding, ingewikkeld. Op de mondelinge behandeling is aan de orde gekomen dat wordt onderzocht of [verzoeker] mogelijk weer thuisgeplaatst kan worden bij zijn vader. Voordat van een nieuwe plaatsing, bij de vader thuis of op een andere geschikte plek, sprake kan zijn moet nog het nodige worden onderzocht, voorbereid en eventueel opgestart. De GI moet de ruimte hebben om dat op een verantwoorde wijze uit te voeren. Dit maakt dat naar het oordeel van het hof ook niet met een kortere duur van de machtiging gesloten jeugdhulp kan worden volstaan, zoals door [verzoeker] subsidiair is verzocht.
5.1
[verzoeker] heeft ter zitting zijn bereidheid uitgesproken om mee te werken aan hulpverlening als dat als voorwaarde voor een nieuwe plaatsing wordt gesteld. Het hof gaat er vanuit dat hij zich aan die belofte zal houden.
5.11
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van het hof dat de machtiging gesloten jeugdhulp op goede gronden is verleend, dat deze gronden nog steeds aanwezig zijn en dat de resterende tijd van de huidige machtiging benodigd is om een met voldoende waarborgen omklede plaatsing bij de vader of elders mogelijk te maken. Dit leidt ertoe dat de bestreden beschikking zal worden bekrachtigd.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 11 februari 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, C. Koopman en J.G. Knot, bijgestaan door mr. I.G. Vos als griffier, en is op 25 juni 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.